Klaus uit de drukkerij
Het is 31 oktober 1517. Het is stil in Wittenberg, maar nog niet iedereen is naar bed. De straten liggen verlaten, maar daar loopt nog een man… Hij loopt rustig naar de kerk, wat zou hij daar doen? Inbreken gebeurd niet vaak, maar het zou toch kunnen. Maar niemand ziet die man. Dus hij hoeft ook niet bang te zijn. Bij de kerk aangekomen, haalt hij een hamer, een paar spijkers en een papier van onder zijn wambuis. En hij spijkert het papier met enkele slagen vast aan de deur van de Slotkerk. Wat zullen de mensen opkijken! Wat zou er op het papier staan?
1 november van het zelfde jaar. Dus 1 dag later, het is Allerheiligen, een feestdag van de Roomse kerk. Er zijn al enkele mensen die naar de kerk lopen. Maar wat ze daar zien begrijpt niemand! Een papier met allemaal vreemde woorden erop. Het is Latijn, de gewone mensen kunnen dat niet lezen. Dat is jammer! Ze wachten op de meer geleerden, die zouden het misschien wel kunnen voorlezen in het Duits. Daar komen een groepje mannen aan, de studenten van de universiteit. Een van hen leest het voor in het Duits. Op het papier staan allemaal punten tegen de weelde en aflaten van de Rooms-Katholieke kerk. Weer en ander schrijft het op in het Duits. En nog een ander deelt de bladen uit. De vierde gaat ermee naar de drukkerij, en laat ze drukken. De bladen worden bij vele uitgegeven en verspreid. Het hervormingswerk in Duitsland is begonnen!
Het werk wordt in vele talen vertaalt en komt zelfs bij het paleis van de paus. Hij fronst zijn wenkbrauwen, want er zijn intussen al duizenden mensen die het eens zijn met Luther. Dat zou nog eens tot een scheuring kunnen komen… En de aflaathandel liep natuurlijk ook achter uit, dan wordt er minder geld opgehaald. Dat vind de paus niet leuk.
Een van de gewone burgers die bij de kerk stond is Klaus Jürgenszoon. Hij is arbeider bij de drukkerij, hij moet, samen met Wilhelm de letters zetten. En hij heeft samen met Wilhelm ook de letters van de 95 stellingen gezet. Ook hij heeft die 95 stellingen in huis. Ze zijn mooi geschreven en hij is er hartelijk mee eens. Die priesters en monniken verdienen alleen maar geld en leven in grote
weelde. Gelukkig zijn er ook nog goede monniken en priesters, zoals Maarten Luther. De schrijver van de stellingen.
Het is inmiddels midden in maand november. Klaus is aan het werk in de drukkerij, samen met Wilhelm zet hij de letters. Het is een gedicht, het gaat over de roomse kerk en de heiligen. Hij vindt er niets moois aan, maar dat zegt hij niet. Misschien hoort iemand het wel, en ze zijn hier bijna allemaal nog Rooms. Dus dan zou hij misschien wel in de kerker gezet worden… „He Klaus, waar zit je met je gedachten? We moeten weer aan het werk!” Het is Wilhelm die dit zegt, Klaus veert op. „Wat is er?” „We moeten weer gaan zetten hoor!” En ze gaan weer aan het werk.
De tijd vliegt om, en het is avond. Als hij thuis komt staat Margriet hem op te wachten. „Hoe ging het?” En Klaus vertelt van het gedicht. „Gelukkig weten wij het beter.” „Zeg dat wel!” „Er is een meneer geweest, een marskramer, hij had ook de beroemde stellingen vertelde hij, maar toen ik zei: ”die hebben we al”, was hij zo weg en hij keek zo sluw!” „Ik hoop dat hij niet iemand is van de Roomse kerk.” „Dat zal toch niet!?”
Intussen is er bij de kazerne nabij Wittenberg, al alarm getrommeld. En groep soldaten komt bij elkaar, onder leiding van een sergeant. Ze gaan een ketter gevangen nemen, die de 95 stellingen bezit. Want de paus heeft iedereen die zoiets heeft in de ban gedaan. Daarom gaan Klaus en Margriet ook nooit meer naar de kerk. En trekt de sergeant met de soldaten uit om Klaus gevangen te nemen.
Er wordt geklopt. Margriet schrikt, Klaus niet en verbergt snel de stellingen, en andere boekje wat ze van een betrouwbare marskramer hebben gekregen. En wordt gebruld en Klaus loopt snel naar de deur en doet die open. Hij wordt opzij gedrongen, en de barse sergeant brult: „Waar zijn die ketterse papieren?!” „Wij hebben die niet”, zegt Klaus rustig. „Wel, ik heb het zelf gezien!” en er dringt een sluwe priester naar voren. Margriet schrikt en ziet de marskramer, die een priester blijkt te zijn! Maar de soldaten zijn het huis al binnen gedrongen, en hebben al wat gevonden. Het boekje!!! De sergeant is woest, want die arbeider heeft hem, knecht van de keizer wat voorgelogen! Dat mag niet ongestraft blijven, en Klaus wordt meegenomen, met achterlating van een grote bende. Margriet huilt, want haar Klaus is meegenomen. Op dat moment komt de buurvrouw binnen, de buurvrouw is een aardige oude mevrouw. Die streng Rooms is! Maar ze scheldt niet, ze helpt Margriet om de bende op te ruimen en troost haar.
Klaus zit inmiddels in de cel. Een eenzame cel, waar een vieze lucht huist. Gelukkig nog net geen ratten. Maar het blijft een vieze cel. Klaus heeft ook een bloedneus, en een paar schrammen. Die heeft hij van de sergeant gekregen. Als dank, maar zo leuk is dat niet. Zijn kleren zitten helemaal onder bloedvlekken. De sergeant heeft hem overgedragen aan de cipier. En heeft de cipier bevolen dat hij alleen maar een klein beetje water en brood mag krijgen voor 1 dag. Dat is lang niet genoeg voor zo’n sterke man! Maar daar hebben de soldaten geen medelijden mee. Dus verhongert hij bijna in de kerker.
Op een avond kijkt Klaus eens goed de cel rond, hij heeft het al zo vaak gedaan. Maar hij heeft niets kunnen ontdekken. Hij heeft al veel gedaan om te ontsnappen, maar niets hielp. Maar wat hij daar ziet, had hij niet verwacht: een klein soort buideltje! Hij pakt het en doet het open… Er zit een bijbeltje en wat eten in, hij dankt ervoor. En eet het eten op. Zo overleeft Klaus de kerker tot hij wordt vrijgelaten. Wat is hij blij!
Maar ook zijn familie, waarvan hij het buideltje steeds kreeg is blij. Het meest blij is de buurvrouw, die heeft ook gezien dat de Roomse kerk fout is, en heeft de kerk vaarwel gezegd.