Cultuur & boeken

Onrust in Wittenberg

Wittenberg, oktober 1517.

Henriët Roseboom, Lunteren
29 October 2010 15:27Gewijzigd op 14 November 2020 12:19

Hijgend van het harde lopen kwam Reinout het kleine huisje binnen waar hij woonde. Hij was net op tijd voor het eten.

Vader, moeder en zijn zusje Machteld keken hem met glanzende ogen aan. Vader hield een stuk papier in zijn handen. Reinout keek er nieuwsgierig naar. „Wat is dat?”

„Dit is een aflaat,” zei vader. „Een wàt?” vroeg Reinout verbaasd.

„Een aflaat,” herhaalde vader. „Door een aflaat te kopen, worden je zonden door de paus vergeven.”

Reinout keek ineens met andere ogen naar het papier, wat vader zojuist een aflaat noemde. Vreemd, dat daardoor je zonden werden vergeven. Maar, als de paus het zei, was het waar. Want alles wat de paus zei was waar. Dat zeiden vader en moeder altijd.

Een paar dagen later, 31 oktober.

Reinout liep langs de slotkapel, waar een grote menigte stond. Iemand was bezig iets voor te lezen, wat op een papier op de deur van de slotkapel bevestigd was. Reinout bleef staan en luisterde. Hij verstond er niet alles van, maar één zin onthield hij wel: „Wie denken door aflaatbrieven zeker te zijn van hun behoud zullen met hun leraars onder het eeuwig oordeel vallen.”

Dat betekende dus, dat de aflaatbrieven waardeloos waren. En dat, terwijl vader er ook één had gekocht! Dit moesten ze thuis ook weten.

Hij rende zo hard hij kon, om het zo meteen tegen vader en moeder te vertellen.

Het was bijna etenstijd. Moeder roerde in een grote pan. Vader zat aan tafel. „Vader,” hijgde Reinout, terwijl hij voor zijn vader bleef staan, „vader, weet u wat ik gehoord heb? Er hangt een papier op de deur van de slotkapel, en daar staat op dat de aflaatbrieven waardeloos zijn. Echt waar!”

„Wat?” vroeg vader, terwijl hij opsprong van zijn stoel. „Dat moet ik zien. Kom mee!” Hij schoot zijn jas aan en ging naar buiten, op de voet gevolgd door zijn zoon.

De grote groep mensen stond er nog steeds, was zelfs nog groter geworden. De man die luid de stellingen voorlas, stond er ook nog. Nu hoorde vader het ook. Er waren zelfs heel veel stellingen, waar iets over aflaten instond.

Geschokt hoorden vader en Reinout toe, terwijl de man voorlas: „Het vertrouwen om door aflaten zalig te worden is waardeloos, al zou de met de verkoop belaste beambte, de aflaatcommissaris, ja ook de paus zelf zijn ziel ervoor in pand willen geven.”

„Kom,” zei vader met een verbeten gezicht tegen Reinout, „we gaan naar huis. Dit kan niet waar zijn. Degene, die dit geschreven heeft, is een ketter.”

En met grote stappen liepen ze samen naar huis.

Overal werd over de 95 stellingen gepraat. Ze waren geschreven door Maarten Luther, een hoogleraar aan de Universiteit van Wittenberg.

Vader wilde er niets van weten. „Het is vervloekte ketterij,” was alles wat hij ervan zei. Reinout wist niet goed wat hij ervan moest denken. Had Luther misschien toch gelijk?

Maar, het kon toch niet zo zijn, dat de paus het verkeerd had?

Vijf jaar later kwam vader met een opgetogen gezicht het huis binnen. „Moeten jullie eens kijken wat ik hier heb!” zei hij, terwijl hij een klein boekje omhoog hield.

„Wat is dat?” vroeg moeder. Ook Reinout en Machteld keken verbaasd naar het boekje.

„Het is een stuk van de Bijbel,” vertelde vader. „Maarten Luther heeft het in het Duits vertaald, zodat ook de gewone mensen het kunnen lezen.”

Voorzichtig legde hij het boekje op de tafel. Reinout moest onwillekeurig denken aan de aflaatbrief, waarmee vader ook zo voorzichtig deed.

„Maar je zei toch, dat die Luther een ketter was?” vroeg moeder met iets van angst in haar stem. Vader knikte bevestigend.

„Ja, maar ik ben er anders over gaan denken,” bekende hij. „Een vriend van mij had dit boekje. Hij liet het mij lezen, zodat ik kon zien dat, wat Luther vertelt, echt in de Bijbel staat. De paus en de Roomse kerk hebben het mis, Luther heeft gelijk. Toen ik in de Bijbel las, heeft de Heere mij laten zien dat ik niet door aflaten, maar alleen door Zijn heilig bloed zalig kan worden. En ik mag geloven, dat Hij ook voor mij aan het kruis gestorven is!” Er was een glans op vaders gezicht gekomen.

Moeder, Reinout en Machteld keken hem sprakeloos aan.

„Maar man!” riep moeder vertwijfeld uit. „Dan ben jij dus ook een ketter geworden! Weet je wat dat betekent?” Vader knikte rustig.

„Ja, dat betekent dat ik vervolgd kan worden. Maar ik wil niet meer met dat roomse gedoe meedoen. Dat is een leugen. Alleen de Bijbel is waar. En ook die aflaatbrief is een grote leugen. Kom, ik zal jullie een stukje voorlezen uit de Bijbel. Dan kunnen jullie het zelf horen.”

Met z’n drieën gingen ze aan de tafel zitten. Vader sloeg het boekje open en begon te lezen. De anderen luisterden.

Voortaan ging het elke dag zo. Na het eten las vader uit de Bijbel, en steeds meer werden ook moeder, Reinout en Machteld ervan overtuigd, dat dit het ware Woord van God was; dat Luther gelijk had en dat de Roomse kerk het mis had. Maar ze wisten ook, dat het erg gevaarlijk was wat ze deden. Ze hadden gehoord, hoe Maarten Luther vogelvrij verklaard was; maar ook, dat er volgelingen van Luther gevangen genomen en zelfs gedood werden…

Het was een paar maanden later. Er werd ’s avonds hard op de deur gebonsd.

Vader stond kalm op en liep naar de deur. „Wie is daar?” vroeg hij.

„Soldaten van de paus! We hebben opdracht gekregen je te arresteren! Doe die deur open!” klonk een luide stem.

Vader schrok hevig, maar deed toch de deur open. Hij werd bijna omver gelopen door de soldaten. Voor hij van de schrik bekomen was, werd hij door een paar soldaten vastgepakt en stevig vastgebonden.

Moeder, Reinout en Machteld stonden verschrikt te kijken. Moeder en Machteld huilden. Reinouts gezicht stond strak. Verbeten klemde hij zijn lippen op elkaar. Zijn mond was een dunne, lange streep.

„Reinout, pas goed op je moeder en zusje,” zei vader nog, voordat de soldaten hem naar buiten duwden. „Jij bent nu de oudste man in huis. Houd vast aan de ware leer!”

Daarna werd hij ruw meegetrokken, de donkere avond in. Even was het geluid van voetstappen te horen, dat langzaam wegstierf. Toen werd het vreemd stil. Moeder en Machteld huilden echter nog steeds.

„Kom, kinderen,” zei moeder toen. Ze trok hen mee naar de tafel. Met bevende stem las moeder het Bijbelhoofdstuk uit. Toen bad ze. Voor vader en voor alle andere christenen die in de gevangenis zaten. Wat zou er verder met hen gaan gebeuren?

Al een paar weken zat vader in de gevangenis. Elke week gingen moeder, Reinout en Machteld bij hem op bezoek. Moeder bracht steeds wat eten en schone kleren voor hem mee. Vader werd steeds magerder, maar zijn ogen stonden helder en telkens als ze kwamen, vertelde hij hen hoe hij mocht geloven dat de Heere bij hem was.

Zo ook die ene keer.

Maar toch was het anders, want vader vertelde, dat dit zijn laatste dag in de gevangenis zou zijn. De volgende dag zou hij op de brandstapel verbrand worden.

Moeder, Reinout en Machteld huilden. Vader zei echter dat ze niet verdrietig moesten zijn, omdat hij morgen naar zijn Heere toe zou mogen gaan.

Het afscheid was moeilijk. Vader sloeg zijn armen om hen heen. Voor alle drie had hij een woord. Toen kwam de cipier eraan, door wie ze weggeleid werden. Het was de laatste keer, dat ze hun man en vader bezochten.

De volgende dag was het druk op het marktplein. Er stonden ontzettend veel mensen. Helemaal vooraan was een verhoging gemaakt. Daarop stonden drie houten palen, met een bos takken eronder. „Opzij, opzij!” werd er geroepen. Er kwamen soldaten aan, met in hun midden drie vastgebonden mannen. Alle drie werden ze aan een paal vastgemaakt. Een soldaat stak de brandstapels aan. Het vuur knetterde en een dikke rookwolk steeg omhoog.

Moeder huilde. Ze sloeg haar armen om Reinout en Machteld heen. Machteld huilde ook.

Reinout klemde verbeten zijn lippen op elkaar, maar kon niet verhinderen dat de tranen hem in de ogen sprongen. Door een waas van tranen zag hij, hoe het vuur steeds hoger kwam. Toen hoorde hij wat. De drie mannen zongen. Vaders stem klonk erboven uit. Ze zongen vaders lievelingslied.

De woorden werden in Reinouts geheugen gegrift:

Gods Woord houdt stand in eeuwigheid

en zal geen duimbreed wijken.

Beef, satan! Hij, Die ons geleidt,

zal u de vaan doen strijken!

Delf vrouw en kind’ren ’t graf,

neem goed en bloed ons af,

het brengt u geen gewin:

wij gaan ten hemel in

en erven koninkrijken!

Toen werd het heel stil. Alle mensen waren diep onder de indruk.

Reinout en Machteld drukten zich tegen hun moeder aan. Ze huilden. Moeder huilde ook. Maar ze wisten het alle drie:

Voor vader was het niet erg om te sterven. Vader was nu voor eeuwig Boven, bij zijn Heere.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer