Cultuur & boeken

De vrome man

De school is uit. Ik ren weg. ‘Hey, ga je mee knikkeren?’ vraagt iemand. ‘Natuurlijk!’ roep ik. Ze gaan knikkeren op het plein. ‘Hey, kijk daar, dat is Luther, die vrome,’ fluister ik. ‘Ha, ha, zie je hem lopen, die vrome man!’ ‘Je stond op mijn tenen, oen!’ Een vloek glipt over zijn lippen. Maarten hoort het. ‘Wat zegje daar? Ik hoorde het wel, je vervloekt God.’ ‘Ha, ha, moetje horen, die vrome man!’ ‘Jongen, dit zal je spijten!’ ‘Vrome, datje bent!’ Maarten loopt weer verder. Even later zit hij een bankje. En denkt na. Hoe moet het goed komen met de jongens. Hij bidt zachtjes voor de jongens. Dan staat hij weer op. Hij gaat naar huis toe. Als hij thuis is, vraagt Käthe: ‘Was het fijn om even te wandelen?’ ‘Och Käthe, er waren jongens die God en mij vervloekten. Het is zo erg!’ ‘Ja, het is zeker erg!’ Maarten stapt de keuken in. ‘Hoi pap.’ ‘Hoi Hans, waar ben jij de hele middag geweest?’ ‘O, bij Joost.’ ‘Wat nog meer?’ ‘Niks.’ ‘Waarom hebt je dan een blauw oog?’ Hans laat zijn hoofd zakken. ‘ Die ochtend gaat Hans naar school. ‘Kom Hans, we moeten nog bidden.’ ‘Doe ik vanmiddag wel.’ ‘Nee, nu, dat moet van God!’ ‘Oké, dan kom ik wel te laat op school.’ Maarten gaat bidden met Hans. Als ze klaar zijn, rent Hans weg. Als hij op school komt, ziet hij Joost al gelijk. ‘Hey Joost.’ ‘Hey.’ Maarten is thuis aan het werk. Hij is de Bijbel aan het vertalen. Even later loopt hij de trap af en roept: ‘Käthe, ik ga even wandelen!’ Maarten loopt naar buiten. Het is heerlijk buiten. Maarten geniet. Hij komt bij het plein. Dan ziet hij dat de school al uit is. ‘Hey kijk weer die vrome man,’ fluister ik. ’Hey vrome!’ roepen wij. Maarten staat stil. En zegt: ‘Jullie moeten je bekeren.’ Dan is het opeens stil, want de meester komt er aan. ‘Dag meneer.’ ‘Dag.’

Arieke van Noort, Ommeren
29 October 2010 14:16Gewijzigd op 14 November 2020 12:19

Die avond wordt er op de deur geklopt. Käthe gaat de deur open doen. Wie moet dat zijn? Ze doet de deur open. Er staat een jongen. ‘Hallo.’ ‘Eh… ddag mmevrouw.’ ‘Is uw man misschien thuis?’ ‘Ja zeker, ik zal hem even roepen.’ ‘Maarten, er is iemand voor jou!’ ‘Oké, laat hem maar naar boven komen.’ Käthe loopt weer naar de deur. ‘Je mag naar boven gaan.’ Ik loop naar de trap toe en naar boven. ‘Dag jongen, ga maar even zitten op de stoel. ‘ ‘Wat kom je doen?’ ‘Ik… heb … spijt.’ ‘Ik ben blij dat je me het komt vertellen, maar heb je het ook aan de Heere verteld?’ ‘Nee, dat mag ik niet van mama.’ ‘Kom, we gaan even bidden.’ Maarten bidt hardop. ‘Maar u zei dat ik me moest bekeren, hoe moet dat?’ ‘Bidden, naar de kerk gaan, lezen in de Bijbel. Hier heb je een Bijbeltje, vraag maar aan papa of die het wil voorlezen.’ ‘Ik…heb… geen… papa… meer.’ ‘Och, jongen toch, je moet naar huis toe.’

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer