Lotte is gestorven
„Hé kijk, da’s Luther.” „Waar zou hij heen gaan?” Naar het dochtertje van Pieter van de Veen”, zegt Luther die het wel gehoord heeft. „Naar het dochtertje?” „Ja naar het dochtertje van Pieter van der Veen. Zij ligt op sterven.” Snel loopt hij door.
Bij het huis aangekomen klopt hij aan. Even later gaat de deur open. „Dag meneer Luther fijn dat u zo snel kon komen.” Ze lopen door naar de kamer. Daar staat mevrouw Van der Veen. „Wilt u iets te drinken meneer Luther?” „Thee graag.” Ze lopen de keuken in. Luther gaat zitten en drinkt zijn thee op. In de keuken is een deur die naar boven leidt. „Zullen we maar naar uw dochtertje gaan?” zegt Luther. Ze lopen naar boven en gaan naar de kamer van Pieters dochtertje. LOTTE staat er op de deur. Luther gaat naar binnen en ziet Lotte liggen. Ze is erg wit en mager. „Dag meisje” zegt Luther. „Wat heeft ze?” „De pest”, zegt meneer Van der Veen. Luther pakt zijn Bijbel en leest hardop voor. Als hij klaar is, bidt hij: „O Heere. Spaar dit meisje, ze is nog zo jong. En spaar ook meneer en mevrouw Van der Veen. AMEN.” Ze lopen zwijgend naar beneden. „Dank u dat u gekomen bent, meneer Luther.” Luther gaat de deur uit, zegt gedag, en gaat naar huis.
Vlak bij huis komt meneer Van der Veen aangerend. „Meneer Luther, Lotte ligt op sterven. Komt u gauw?” Luther loopt mee en gaat gelijk naar boven. Mevrouw Van der Veen staat al bij het bed. „O mijn lieve Lotte”, zegt ze. Luther knielt bij Lotte neer. Lotte zegt: „De HEERE gaf mij een nieuw hart.” Toen stierf ze.
Moeder en vader Van der Veen huilde en Luther zei: „GOD zij met jullie.” Toen liep hij naar beneden en ging een beetje huilend naar huis. Thuis aangekomen loopt hij naar binnen. „Wat is er?” vraagt Käte. „Lotte is gestorven,” zegt Luther en loopt naar boven. „Wat is er met papa?” vraagt Hans. „Lotte is gestorven,” zegt Käte. Hans barst in huilen uit. „Mijn aardige klasgenootje,” snikt hij. „Het is erg, ja, maar zullen we naar ze toe gaan?” zegt Käte. „Ja mama,” zegt Hans. Ze doen hun jas aan en lopen de deur uit. Ze kloppen aan bij familie Van der Veen. De deur gaat open. „Dag Käte”, zegt mevrouw Van der Veen. „Wij zouden graag naar Lotte willen”, zegt Käte. Mevrouw Van der Veen snikt even en laat ze binnen. Ze lopen naar boven en gaan naar Lotte’s kamer. Ze lopen naar binnen en zien Lotte liggen. Hans loopt snel naar Lotte. „Ze waren goed vrienden” zegt moeder Käte. „Ja dat waren ze”, zegt mevrouw Van der Veen.