Het is een mooie dag in 1521
Het is een mooie dag in 1521. De zon schijnt op de talrijke akkers en weilanden. En tussen die akkers en weilanden loopt een smalle zandweg. En als je goed kijkt zie je heel in de verte een mooie koets komen. Hij komt steeds dichterbij. Nu kun je de koets beter zien. Er zit een koetsier op en er zitten twee mannen in. Langs de weg staan tientallen bomen. In één van die bomen zit een jongen. Hij heet Jaap Pieterszoon en is 11 jaar oud. Even later komen er nog meer paarden aan met ruiters. De voorste man is duidelijk de hoofdman. Hij heeft de mooiste kleren. Het goud blinkt in de zon. Hij roept iets naar de mannen achter hem en die reageren gelijk. Hij verstaat het niet goed. Ze trekken iets onder hun mantel vandaan. Jaap kijkt nog eens goed en...
Heel ver, ja heel ver in de donkere bossen staat een kasteel dat Wartburg heet. In dat kasteel zitten 3 kleine raampjes. Als je door het middelste raampje kijkt zit er achter dat raampje een heel klein kamertje. Op één van die muren zit een inktvlek. Er zit een man in het kamertje die aan het schrijven is. De ganzenveer gaat heen en weer. Er wordt geroepen: „Jonker George, komt u eten?” De man kijkt op en staat van de stoel op waarop hij heeft gezeten en loopt de kamer uit. Wat zorgen ze toch goed voor hem. Hij zucht...
In een groot gebouw te Wittenberg ligt Jaap Pieterszoon op bed. Het gebouw waar hij in slaapt is een weeshuis. Jaap is pas geleden wees geworden. Zijn moeder was aan een vreselijke ziekte gestorven. Kort geleden was ook zijn vader gestorven. Ook aan die vreselijke ziekte. Die ziekte heet de pest. De zwarte dood. De jongen woelt om en om in het bed. Het is ook zo warm. Hij ligt op een zaal waar meer weesjongens slapen. Hij ligt op een stapelbed waarvan er maar 5 van zijn. Onder zich hoort hij zacht gesnurk. Wacht, hij zal hem eens laten schrikken. Er klink zacht geritsel boven hem. Het zijn muizen. Wacht hij zal er eens eentje pakken. En dan zal hij de muis aan de teen van Jan knopen. Hij heeft alleen nog geen touwtje om aan de staart te doen. Wacht hij zal een stukje halen uit de keuken. Hij sluipt uit zijn bed. Hij sluipt snel de deur uit. Er klinkt een zucht uit een van de bedden. Hij moet toch maar beter opletten...
Even later zit het touwtje met de muis aan de teen van Jan. Hij springt snel zijn bed in. Even later klikt een ijselijke gil: Aaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaa ! ! !