Cultuur & boeken

Johan Tetzel loopt door de straten in Wittenberg

Johan Tetzel loopt door de straten in Wittenberg. In een drukke straat blijft hij stilstaan. Niemand kijkt naar hem om. Hij moest een beetje lachen, als ze eens wisten wie hij was... Hij heeft een wagen mee. Daarop staat een grote tafel waarop hij straks gaat spreken. Hij gaat op de tafel staan en begint te roepen: „Luister mensen, ik ben Johan Tetzel.” Ineens wisten de mensen het weer: hij was een boodschapper van de Paus.

Bart Haalboom, Rhenen
29 October 2010 14:08Gewijzigd op 14 November 2020 12:19

Johan Tetzel begint te roepen: „Mensen jullie zijn zondaren! Jullie kunnen er wat tegen doen. Anders worden jullie gestraft in de hel en in het vagevuur. Ik zie het, jullie worden bang.” De mensen huiveren. Johan Tetzel begon weer te roepen: „Ik heb speciale brieven, aflaten, die je zonden kunnen vergeven en de zonden alvast voor volgende week. De brieven zijn natuurlijk niet gratis. Bij mij kun je ze kopen. Kom hier, dan kun je ze kopen.” De mensen drongen naar voren. Aan het einde van de dag grinnikte Johan Tetzel tevreden. Zijn geldkist kon hij niet meer tillen. De paus zal wel blij zijn. Nu had hij weer wat geld om een kerk te bouwen in Rome.

„MAARTEN, MAARTEN!” Maarten Luther kijkt verbaast om. Wie roept daar zijn naam? Ah, het is Leonard Koppe zijn vriend die hem heeft ontsnappen uit het klooster. „Wat is er, Leonard?” „Oh, Maarten, een man heeft aflaten verkocht. Ik ben er achter gekomen hoe hij heet: Johan Tetzel.” „Ga jij er wat tegen doen, Maarten?” Maarten antwoordt: „Ja, natuurlijk doe ik dat. Binnenkort nog.” Leonard antwoordt: „Maar ik ga weer. Doei, Maarten.” „Doei, Leonard.”

Het is 31 oktober 1517. Een donkere gedaante sluipt door de nacht… hij loopt goed stevig door. Zag hij daar iemand? Hij verschool zich in een klein donker steegje. Afwachten maar. Hij liep weer verder naar de grote kerk in het midden van de stad. „Hé joh, moet je hier eens kijken.” De mensen lopen naar de jongen toe. De jongen zegt: „Hier staan 95 stellingen op papier.”

Hans loopt de straat op. Hij gaat kijken of hij zijn vriend Marco ziet. „Hans, Hans.” Hans kijkt om. „Hè, hè, dat is toevallig. Daar staat Marco.” „Hoi hoi Marco, dat is bijna toevallig, maar toeval bestaat niet, zegt mijn vader maar ff een vraagje: Komje bij mij spelen?” Marco grinnikt: „Ha, dat wou ik net aan jou vragen.” „Maar oké, ik kom wel bij jou, wat zullen we dan doen?” „Oh, dat zien we van zelf.”

„Ik heb een idee, vlak bij ons huis is een pruimenboom zullen we daar pruimen uit eten?” Hans knikt instemmend en zegt: „Dat is een goed idee Hans!!”

„Mmm, dat is lekker.”

„Ja hé”. „Ssstt mijn moeder komt er aan.”

Hans en Marco klimmen snel uit de boom ,ze rennen naar de schuur toe en gaan de varkens voeren Als ze eenmaal in de schuur zijn zegt Marco: „Nou nou die pruimen waren lekker hé?” „Ja hé.”

„Maar ik moet naar huis denk ik. Doei” „Doei, antwoordt Hans.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer