„Heb jij misschien wat brood over?”
„Heb jij misschien wat brood over?” Ze gaan naar de hoek van de straat. „Kom, we gaan maar weer zingen.” Twee heldere jongensstemmen klinken door de stille, bijna donkere straten. Dan gaat er een deur open. „Hallo, wie zijn jullie?” vraagt een vriendelijke mevrouw. „Ik ben Maarten Luther en dit is mijn vriend Jan.” „Willen jullie misschien wat eten?” „Graag mevrouw!”
„Kom maar binnen, dan zal ik wat lekkers klaarmaken.” Als ze aan tafel zitten beginnen ze gelijk te eten. „O, wat smaakt dat lekker!” Als ze het eten ophebben staan ze op. „Dank u wel, mevrouw.” Dan gaan ze naar de studeerkamer. Een paar weken later gaat Maarten weer terug naar zijn vader en moeder.
„Hallo, gaat het goed met studeren voor advocaat?” vraagt vader. „Advocaat?” vraagt Maarten. „Ik word geen advocaat, maar ik word monnik!” roept Maarten. „Jij monnik?” zegt vader verbaasd, „al die luie priesters!” „Nee, dat is niet zo!” zegt Maarten vastbesloten, „ik word monnik.”
Nadat hij een jaar bij zijn vader en moeder is geweest, gaat hij weer studeren in Erfurt. „Dáág pap en mam. Ik moet nu echt weer gaan.” Daar gaat hij, op weg naar Erfurt. Het begint een beetje te waaien. Gelukkig heeft hij een paard mee. Aan de lucht te zien komt er een bui aan. Het waait ook zo hard. Het paard wordt steeds onrustiger. Daar komt de eerste bliksem al Opeens een harde slag. Hij valt bijna van het paard af. Weer een felle bliksem. Hij gaat gauw onder de boom zitten, hij gaat bidden en smeken.
Twee jaar later. Hij is getrouwd met Catharina van Bora. Het is 7 juni 1526. Hun eerste kindje werd geboren. Ze noemde hem Hans. De kleine Hans is al weer 5 jaar. „Kom we gaan eten,” zegt moeder. „Allemaal aan tafel”, roept Maarten. „Wat eten we vandaag?” vraagt Hans. „We eten kool met vis.” Vader Maarten bidt. Als ze gegeten hebben vraagt vader, „zullen we nog wat zingen? Hans vandaag mag jij kiezen.” „Een vaste burcht is onze God.” „Kom kinderen, allemaal komen dan kunnen we gaan zingen.” Vader pakt de luit en de kinderen komen om hem heen staan. De volgende morgen staan ze op. Ze eten een boterham en dan gaan ze naar school. Als de school uit is komt vader de kinderen ophalen. „Hebben jullie het weer leuk gehad op school?” „Ja”, roepen ze tegelijk. „Fijn,” zegt Maarten. „Kom dan gaan we gauw naar huis.”
„Hallo, hoe was het op school?” Dan begint Hans te vertellen dat op school spelletjes hadden gedaan. Magdalena zegt dat de kattige juf opeens heel aardig is. „Nou dat is fijn,” zeggen vader en moeder. „Kom”, zegt Maarten. „Hans pak jij de lego maar.” „Ja dat doe ik.” Even later zijn ze druk bezig met het maken van een kasteel. Iedereen helpt mee. Zelfs de kleine Margarethe doet mee. Ze kan nog niet zelf bouwen, maar dat maakt niet uit. Zij gooit de blokjes de kamer rond. Dan pakt Magdalena de blokjes wel weer overal vandaan. Dat vindt ze heel leuk.