Kerk & religie

”Vater unser” als bindmiddel

De Reformatie bracht niet alleen een verandering in de leer, maar ook in het lied. Waarbij luthersen anders gingen zingen dan gereformeerden. In de Nederlanden was er één verbindende schakel: het Gebed des Heeren.

22 October 2010 13:56Gewijzigd op 14 November 2020 12:15
Interieur van de Goudse Sint-Janskerk, door Hendrik Cornelisz. van der Vliet (1662). Foto Wikimedia
Interieur van de Goudse Sint-Janskerk, door Hendrik Cornelisz. van der Vliet (1662). Foto Wikimedia

Wat zullen de gereformeerden in Gouda gezongen hebben in de zomer van 1573? De stad had voor de prins gekozen. De uitoefening van de rooms-katholieke godsdienst was door de Staten van Holland verboden. Het gepeupel had huisgehouden in de Sint-Jan, waarna de kerk een poos gesloten bleef voor de eredienst. Maar in de zomer van 1573 werd het godshuis bestemd voor „de predicatie van de ghereformeerde religie.”

Wat zal ds. Jan Heynricx met de kleine groep gelovigen rond de preekstoel gezongen hebben? Niet het gregoriaans dat eeuwenlang door de gewelven galmde. Niet de meerstemmige muziek die het college van de Zeven Getijden, beroepszangers, de laatste eeuw zevenmaal daags placht te zingen. Het zullen de psalmen van Petrus Datheen geweest zijn. ”Als een hert ghejaeght, O Heere” (Ps. 42). Of: ”Weest nu verhueght al ghy oprechten” (Ps. 33). Of: ”Staet op Heer toont v onuertzaeght” (Ps. 68).

Het orgel zal niet meegespeeld hebben bij de gemeentezang. Er was wel een instrument in de kerk: na de kerkbrand van 1552 leverde Hendrick Niehoff in 1558 een nieuw orgel op – de kassen van het instrument zijn in de rooms-katholieke kerk van Abcoude nog te bekijken.

Er was ook een organist, Bruyn Woutersz. Maar of deze een rol had in de eredienst? Hooguit heeft hij voor en na de dienst de psalmmelodieën ten gehore gebracht, maar ook dat ligt niet voor de hand. Immers, de gereformeerden vonden „het spelen der Orghelen inden Kercken onbetamelick.” Het leidde, als het bij het uitgaan gebeurde, er alleen maar toe dat de kerkgangers het zojuist gehoorde direct weer vergaten. Zo sprak een synode het tenminste een jaar later in Dordrecht uit.

De psalmen van Datheen dus, waarschijnlijk onder leiding van een voorzanger a capella gezongen. Ja, want al vanaf 1568 –convent van Wezel– werd die psalmberijming voorgeschreven door de kerkelijke vergaderingen van de gereformeerden hier te lande. De provinciale synode van Dordrecht in 1574 herhaalde dat nog eens duidelijk: „Men zal in de Kerken de Psalmen door Petrum Dathenum in dichte gestelt, mitsgaders de andere gezangen daar by gestelt, alleen gebruiken.”

Datheen had zich met zijn psalmberijming, die in 1566 voor het eerst van de persen rolde, nadrukkelijk willen aansluiten bij de gereformeerde geloofsgenoten in Frankrijk. Vandaar dat hij ervoor had gekozen alle 150 psalmen van het Geneefs Psalter, dat in z’n complete versie in 1562 was verschenen, te vertalen in het Nederlands. De Nederlandse gereformeerden sloten zich op deze manier helemaal aan bij het kerkzangideaal van de reformator Johannes Calvijn: eerst en vooral de psalmen, allemaal.

Toch zal er in die jaren meer dan alleen psalmen door de gewelven van de Sint-Jan hebben geklonken. We weten het helaas niet uit de bronnen, want in de kerkelijke archieven is er tot 1750 geen informatie over het zingen van de Goudse gemeente te vinden. Maar het kerkboek dat gebruikt werd, bevatte meer dan alleen psalmen: „de andere gezangen” waarover men in 1574 in Dordt sprak. De Tien Geboden, de lofzangen van Maria, Simeon en Zacharias, het Gebed des Heeren, de geloofsbelijdenis, de Bedezang voor de Predikatie, en soms ook nog een tweede geloofsbelijdenis, de Avondzang en de maaltijdliederen.

Of ze gebruikt zijn in de Sint-Jan? Bewijzen kunnen we het niet. Wel weten we dat 25 kilometer verderop, in Ridderkerk, vanaf 1587 iedere zondagmiddag de Tien Geboden, de geloofsbelijdenis en het Gebed des Heeren gezongen werden. Tenminste, dat nam de kerkenraad zich voor. Want ’s middags kwamen vooral de eenvoudige lieden naar de kerk, die de psalmen niet kenden. Zo konden ze in ieder geval deze gezangen goed leren kennen.

Zal het in Gouda anders geweest zijn? Waarschijnlijk zal ook daar het ”Onse Vader in hemelryck” veelvuldig geklonken hebben. Waarmee de Goudse gereformeerden zich, wellicht onbewust, verbonden met de kerkhervormer Maarten Luther zelf. Want de berijming van het Onze Vader in Datheens kerkboek is niets anders dan de vertaling die Jan Utenhove maakte van Luthers ”Vater unser im Himmelreich”.

Het lied verbindt, over kerkmuren heen.

Meer over
Reformatie

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer