Rutte heeft geleerd van Balkenende I
Premier Rutte heeft een stabiel kabinet samengesteld, vindt dr. Peter van der Heiden. Of het ook standhoudt in de Tweede Kamer, moet nog blijken.
Eindelijk stonden ze dan donderdag op het bordes, de ministers van het kabinet-Rutte/Verhagen. Een team van vooral oudere heren, met veel politieke of bestuurlijke ervaring. De nieuwbakken premier heeft overduidelijk geprobeerd om negatieve verrassingen te voorkomen door in te zetten op de oude garde.
Je moet het ook maar aandurven, een ministerspost accepteren in een dergelijke instabiele constellatie. Bij alles wat niet in het gedoogakkoord staat, kan de ploeg van Rutte namelijk hooguit rekenen op 52 zetels. Telkens moeten er ten minste 24 bij gesprokkeld worden, want duidelijk is dat er op die punten niet op de PVV gerekend kan worden – anders was het wel in het akkoord opgenomen. Dat vergt nogal wat van een bewindspersoon: overtuigingskracht, zelfrelativering en vooral incasseringsvermogen. Dat zijn nou niet bepaald de karaktereigenschappen waar onze vaderlandse politici om bekendstaan.
Maar ervaren zijn ze in ieder geval wel. Het CDA zet voornamelijk zwaargewichten in. Donner, Verhagen, Leers, Hillen, De Jager en Van Bijsterveldt hebben allen ruime politieke en/of bestuurlijke ervaring. Daar moest de VVD natuurlijk wel wat tegenover zetten om in de ministerraad niet weggeblazen te worden. Met Kamp en Opstelten brengen ook de liberalen een paar bestuurlijke kanonnen in stelling, terwijl ook de andere VVD-ministers al geruime tijd in Den Haag hebben doorgebracht, als Kamerlid of als staatssecretaris.
Opmerkelijk is dat beide partijen evenveel bewindslieden leveren, terwijl de verhouding in de Kamer –doorgaans doorslaggevend voor het aantal kabinetsposten– totaal ongelijk is. Aan dit cadeautje van de VVD hangt feitelijk geen prijskaartje, omdat bij stakende stemverhoudingen de stem van de premier doorslaggevend is. Hierdoor bevindt de VVD zich dus per definitie in een meerderheidspositie, mocht het tot stemmen langs de partijlijnen komen.
Ruttes keuze voor ervaring kan wel eens erg verstandig zijn. Hem zal het schrikbeeld van het eerste kabinet-Balkenende voor ogen staan, dat gedomineerd werd door onervaren bewindslieden. De afloop van dit experiment is bekend: na 86 dagen kon de premier zich alweer melden bij de majesteit om zijn ontslag aan te bieden. Het zal de bewindslieden er alles aan gelegen zijn om een stabiel kabinet te vormen, waarbij het uiteraard bepaald helpt dat de PVV –in tegenstelling tot de LPF destijds– niet vertegenwoordigd is in het kabinet. Aan interne spanningen zal dit kabinet niet bezwijken.
Opvallend is ook dat een aantal bewindslieden aantreedt op een voor hen vreemd departement. Donner gaat na Justitie en Sociale Zaken nu Binnenlandse Zaken bestieren, oud-defensieminister Kamp keert terug op Sociale Zaken en oud-minister van Buitenlandse Zaken Verhagen gaat nu naar Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het maakt maar weer eens duidelijk dat beleidsinhoudelijke kennis niet het belangrijkste is voor een minister – met uitzondering wellicht van Financiën en Justitie, waar doorgaans specialisten de scepter zwaaien.
Een succesvol minister dient over andere kwaliteiten te beschikken dan vakinhoudelijke, voor dat laatste heeft hij of zij een ambtelijk apparaat. Een minister moet een goede manager zijn en overzicht hebben, maar vooral moet hij beschikken over een goed politiek gevoel, zowel inhoudelijk als in de omgang. Inhoudelijk omdat hij snel de politieke essentie van zijn beleid moet doorgronden, in de omgang omdat hij anderen moet kunnen overtuigen van de merites van zijn beleid. Dat zijn universele eigenschappen die een bewindspersoon op vrijwel ieder beleidsterrein kan toepassen.
Niet alleen op grond van het regeerakkoord en de coalitiesamenstelling, maar ook op basis van de invulling van het kabinet kun je vaststellen dat er een behoorlijk conservatief kabinet is gevormd. Het CDA heeft bewindslieden geleverd die duidelijk op de rechtervleugel van de partij zitten, terwijl ook onder de VVD-bewindslieden het sociaalliberale element niet vertegenwoordigd is. Inhoudelijk zal het daarmee niet lastig zijn om interne cohesie te bereiken. Voor zover nu te overzien zullen de bewindslieden ook op persoonlijk vlak aardig met elkaar om kunnen gaan. Spanningen als die tussen Balkenende en Bos en Koenders en Verhagen zullen zich in deze club van gelijkgestemde heren en een enkele dame niet snel voordoen.
Rutte heeft daarmee, gezien de recente parlementaire geschiedenis, optimaal geformeerd: een ervaren kabinet van gelijkgestemde bewindslieden. Maar is het ook stabiel? Intern verwacht ik geen enkel probleem, maar het gevaar dreigt dan ook niet zozeer in de Trêveszaal, maar veel meer in de Tweede Kamer. Daar kan die stabiliteit nog wel eens flink tegenvallen.
De auteur is politicoloog aan de Radboud Universiteit Nijmegen en freelance journalist.