„Je kunt Amerika niet verwijten dat het een supermacht is”
Als je een hamer hebt, gaan alle problemen er uitzien als spijkers. Als je geen hamer hebt, zul je waarschijnlijk ook geen spijkers zien. Zo is ook het hebben van militaire macht er de reden van dat de Amerikanen veel dreigingen zien. En omdat Europa geen serieuze militaire macht heeft, is het logisch dat het diezelfde dreigingen niet ziet.
Daarmee typeert de Amerikaanse publicist Robert Kagan het verschil tussen de Amerikaanse en de Europese buitenlandse politiek in zijn boek ”Balans van de macht: de kloof tussen Amerika en Europa” (uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam).
Vorig jaar trok Kagan veel belangstelling met zijn opstel ”Macht en zwakheid” in het blad Policy Review. Het Nederlandse tijdschrift voor internationale betrekkingen Internationale Spectator wijdde in november zelfs dertien pagina’s aan reacties op dit opstel. Er was nauwelijks begrip voor Kagan. Prof. Maarten van Rossem van de Universiteit Utrecht toonde zich -zoals gewoonlijk- cynisch. Kagan bedreef „geraffineerde propaganda voor de unilateralistische machopolitiek van de regering van George W. Bush.” In eigen land schreef The New York Review of Books vorige week dat Kagans boek veel leek op „een aan elkaar geniete bundel krantencommentaren.”
Eigenlijk was Kagan bezig een boek te schrijven over de geschiedenis van het Amerikaanse buitenlandse beleid vanaf de zeventiende eeuw, maar de publiciteit rond dit boek houdt hem bezig. Zijn boek, dat nauwelijks meer is dan een uitbreiding van het oorspronkelijke opstel, is in tien talen vertaald.
Kagan werkte van 1984 tot 1998 op het ministerie van Buitenlandse Zaken in Washington en maakte daar de overgang na de Koude Oorlog mee. Drie jaar geleden ging hij met zijn vrouw, die als Amerikaans diplomaat een aanstelling in Brussel kreeg, naar België. „Het was heel interessant om vanuit Europa zelf te zien hoe er tegen de Verenigde Staten wordt aangekeken. Ik ontdekte dat de Amerikaanse blik op de wereld totaal anders is dan de Europese.”
De eerste zin van het boek geeft die ontnuchtering weer: „Het wordt tijd om de illusie te doorbreken dat Europeanen en Amerikanen hetzelfde wereldbeeld delen of zelfs maar dezelfde wereld bewonen.” En daarom geldt: „Amerikanen komen van Mars en Europeanen van Venus.”
„Die ontdekking weersprak wat ik zelf altijd heb voorgestaan. Ik was een aanhanger van de bondgenootschappen met de Europeanen omdat we zouden staan voor dezelfde zaak. Maar dat bleek niet zo.”
Het grootste verschil tussen de VS en Europa is een andere kijk op militaire macht. „Na de Tweede Wereldoorlog hebben de Amerikanen de militaire bescherming van Europa grotendeels op zich genomen. De Europeanen kregen toen de kans hun interne samenwerking op te bouwen. Maar vanuit de Europese Unie is nog geen geloofwaardige militaire macht totstandgekomen. De EU is voor haar veiligheid nog steeds afhankelijk van Amerika. En dat zal zo blijven.”
De twee visies op militair geweld wortelen ook in twee ideologieën, meent de Amerikaanse publicist. „In het Europese wereldbeeld is weinig ruimte voor geweld. Men concentreert zich op de vreedzame middelen, omdat men gelooft dat geweld als politiek middel heeft afgedaan. Voor de verwerkelijking van dat Europese ideaal is het Amerikaanse defensiebeleid een bedreiging.”
„Omdat Europa geen werkelijke militaire macht heeft, ziet het ook minder bedreigingen. Europa voelt zich meer bedreigd door aids dan door terrorisme. De Amerikanen zijn altijd blijven geloven in militaire macht als drukmiddel voor een effectieve diplomatie. Europa hoopt dat de economische macht de militaire vervangt. Maar ook handelspolitiek moet soms met geweld worden beschermd. En nogmaals, Europa kon alleen tot dit beleid komen omdat er door de Amerikaanse bescherming geen noodzaak voor militaire investeringen was.”
Ook onder president Bill Clinton was geweld een hoeksteen voor het buitenlands beleid, zegt Kagan. „Het valt me op dat men in Europa een groot verschil ziet tussen Clinton en Bush. Clinton zou een gematigde figuur zijn, terwijl Bush een rechtse rakker is. Maar ook Clinton bombardeerde Irak zonder resolutie van de VN-Veiligheidsraad en verhoogde het defensiebudget. Ik zie nauwelijks verschil in het beleid van alle presidenten over de laatste vijftig jaar.”
Kagan ziet wel dat er na 11 september 2001 accenten zijn verlegd. „De Amerikanen spreken nu meer tegen zichzelf dan tegen de wereld. Europeanen ergeren zich aan uitspraken als de ”as van het kwaad”, maar Amerikanen horen daarin een echo van president Reagan, die de Sovjet-Unie een „kwade macht” noemde. Voor Amerikanen is het vrij normaal de wereld in goed en kwaad op te delen. Vergeet ook niet dat tot 11 september de VS zich meestal alleen bezighielden met de veiligheidsproblemen in andere landen. Nu gaat het om hun eigen veiligheid.”
Wel geeft Kagan toe dat de huidige Amerikaanse regering meer had kunnen doen om het beleid te verkopen. „Clinton was daar vele malen beter in. Maar ook als Al Gore was gekozen als president, zou het Irak-probleem zijn opgekomen. Het is ondenkbaar dat een Amerikaanse president na terreuraanvallen niets doet om nieuwe aanvallen te voorkomen. Irak is geen persoonlijk Bush-project, ook al omdat 70 procent van de Amerikanen het steunt.”
Dat de regering-Bush er niet in is geslaagd de Irak-politiek in Europa te verkopen, heeft ook te maken met het feit dat minister Colin Powell van Buitenlandse Zaken Washington niet verliet. „Hoewel Powell de meest briljante diplomaat is, durfde hij president Bush niet alleen te laten met mensen als Donald Rumsfeld. Zodoende investeerde hij te weinig in vertrouwen bij bijvoorbeeld de Fransen. De ruzie tussen Rumsfeld en Powell is een van de naarste conflicten uit de Amerikaanse politieke geschiedenis.”
Toen -mede door Powells honkvastheid- het VN-proces stukliep, was het logisch dat de ster van Rumsfeld steeg. „Het is onjuist te zeggen dat Rumsfeld als defensieminister de buitenlandse politiek heeft overgenomen. Wel was het logisch dat zijn kleurrijke opmerkingen over „Cuba, Duitsland en Libië” en het „oude en nieuwe Europa” in Europa de aandacht trokken.”
Hoewel de Verenigde Staten al vanaf de Tweede Wereldoorlog een supermacht vormen, is de huidige situatie toch uniek, zegt Kagan. „Er is geen tegenmacht, die het beleid van de VS controleert of beperkt. Europa moet er maar op vertrouwen dat Washington het goed doet. Als de Europeanen graag een bipolaire of multipolaire wereld willen, laten ze dan zorgen dat Europa een militaire pool wordt, zou ik zeggen. Maar in plaats daarvan bezuinigt elk land op defensie. Je kunt Amerika niet verwijten dat het zich als supermacht opstelt.”
Dat Europa het liefst zou zien dat de VS zich door een volkenrechtelijk instituut als de VN zouden laten beperken, vindt Kagan onrealistisch. „Het machtigste land zou dan zijn macht laten herverdelen door een systeem dat alle landen als gelijke ziet, of ze nu klein of groot, slecht of goed zijn. Zo heeft de wereld nog nooit gewerkt.”