Muziek

Noortje van Middelkoop (VIII, slot)

Panfluitiste Noortje van Middelkoop uit Voorthuizen houdt de komende weken op deze site een weblog bij.

Noortje van Middelkoop
10 September 2010 07:08Gewijzigd op 14 November 2020 11:44
Noortje van Middelkoop. Foto Noortje van Middelkoop
Noortje van Middelkoop. Foto Noortje van Middelkoop

VIII. „Wat een vak”

„Lukt het je om dit werk te combineren met een gezin?” vragen mensen mij vaak. Dat is ook elke week voor mij de vraag. Soms loopt alles door elkaar heen: het studeren en met mijn dochtertje spelen, programma’s maken en huiswerk overhoren, lesgeven en luiers verschonen.

„Wat een vak”, verzucht ik wel eens als ik wegrijd van huis en mijn man weer alleen voor onze kinderen moet zorgen. Hoe lukt het hém elke keer weer? Mijn baan is in feite onze baan. Want zonder alle steun en ruimte die mijn man me geeft, zou ik het niet kunnen doen. Achter de schermen verzet hij heel veel werk. En dat naast zijn eigen baan en bezigheden!

Verder houd ik er wel van om dingen tegelijk te doen. Dat scheelt namelijk ook in tijd. Misschien heb ik dit wel van die panfluitleraar van wie ik een jaar les had. Hij zei me dat ik moeilijke snelle loopjes altijd voor de televisie moest oefenen, zo’n drie kwartier lang. Nou, deze tip heeft me niet veel muzikaals opgeleverd, maar wel dat je van alles tegelijk kunt doen… En zo bedenk ik nieuwe muziek onder het autorijden, bel ik collega’s tijdens het afwassen en schrijf ik een weblog bij de kapper.

En natuurlijk loopt mijn planning wel eens mis. Maar dat gebeurt ook bij concerten. Een keer had ik na de uitgelopen koorrepetitie nog exact drieënhalve minuut over voor het concert begon. Ik moest toen nog eten, overleggen met de dirigent, de solo’s doorspreken met de begeleider en me omkleden. Wat een vak!

Ook als je alles goed geregeld denkt te hebben, kan er nog van alles misgaan. Zo kwam ik eens boven bij het orgel om het volgende muziekstuk te spelen. Mijn standaard stond al klaar, maar iemand had mijn muziek opgeruimd. Omdat de organist al was begonnen met het voorspel, moest ik dit stuk opeens uit mijn hoofd spelen! Er was gelukkig ook geen tijd meer om me daar druk over te maken…

Dit is mijn laatste weblog. Het is maar goed dat er een eind aan komt. Anders moest ik u ook nog vertellen van die hoge stoelen waarop ik wel eens sta te spelen bij de orgels. Of van die wiebelige kar die als podium diende, waarbij mijn muziek steeds bijna omviel als de dirigent bewoog. Of van die keer dat ik tijdens het concert het orgel niet kon vinden omdat ik per ongeluk de kerktoren aan het beklimmen was. Dan kun je toch beter meteen op het dak van een huis moeten spelen; hoewel het blazen met tegenwind daar ook geen pretje was… Wat een vak! Nou ja, ik ga in elk geval fluitend door het leven…

Geen weblogs meer schrijven gaat me vast meer tijd opleveren. Misschien kan ik nu wat vaker op de bank zitten met mijn man. Of meer koekjes en taarten bakken met de kinderen. Of vaker bellen met vriendinnen. Meer muziek schrijven. Gelukkig is er nog genoeg te doen. Want stilzitten kan ik niet goed, dat had u vast wel begrepen.


VII. In alle eer-lijkheid

In mijn vak als panfluitiste krijg ik vaak complimenten, waardering en bewondering. Dat is aan de ene kant natuurlijk fijn om te horen. De keerzijde van al die eer is dat je daarbij soms boven andere mensen gesteld wordt, terwijl ik niets belangrijker ben dan een ander. Ik ben trouwens ook niet wat ik doe.

Er was eens een burgemeester bij een concert. Tijdens het napraten vroeg hij me honderduit over mijn werk en muziek. Toen boog hij zich voor mij langs naar mijn vriendin: „En zit u ook in de muziek?” „Nee”, zei zij, „ik studeer aan de HEAO.” De burgemeester lachte flauwtjes. Meteen stortte hij zich opnieuw in een animerend gesprek met mij over de bijzonder interessante kanten van het bestaan als musicus. Ik heb het gesprek maar gauw afgekapt en ben er met mijn vriendin vandoor gegaan. Buiten hebben we heel wat afgelachen…

Laten we eerlijk zijn: soms denk ik dat wij mensen te veel eer geven. We zetten ze op een voetstuk en vinden ze erg belangrijk. We hebben als christenen echter een andere Naam hoog te houden. Op de allereerste plaats staat God. Hij moet steeds weer het doel in mijn leven zijn. En ook in mijn muziek.

Er zijn wel eens kinderen die een spreekbeurt moeten houden over een bekend persoon. Ik zou hun leraren wel willen vragen waarom dat niet gewoon een onderwerp kan zijn. Welke houding geef je de leerlingen zo mee? Worden die personen niet gauw als idolen neergezet, tegen wie je op gaat kijken? Ik moet dan denken aan dat prachtige boek ”Niemand is zoals jij” van Max Lucado. Dat gaat over de sterren en de stippen die mensen elkaar toebedelen in het leven.

Want eerlijk is eer-lijk: het is God Die mij de gave heeft gegeven om panfluit te spelen en daarmee mijn werk te doen. Élke hap adem die ik neem om te blazen, komt van Hem: dat is mooi om eens bij stil te staan. Hij geeft me steeds weer kracht en energie om op te treden, ook als ik mijn dag niet heb of door moeilijke tijden ga. Eer dus Wie eer toekomt!

Af en toe krijg ik ook opbouwende kritiek van mensen. Bijvoorbeeld over mijn loopgedrag (te veel show) en over glissando’s aan het einde van muziekstukken (te vaak). Ik ben blij dat die mensen dit eerlijk tegen me zeggen. Het zet me weer aan het nadenken over de dingen die ik doe.

En er zijn gelukkig ook mensen die me laten weten dat ik niets belangrijker ben dan een ander. Zoals die spreker op het concert in Veenendaal die ons welkom heette: „Een hartelijk, warm welkom voor de bekende organist Martin Mans en voor…. eh…. voor…. eh…. (zoekend in zijn boekje)…… eh.…. die mevrouw… die zo mooi op haar…. dwarsfluit speelt.”

Of anders wel mijn eigen kinderen, die als ik studeer zomaar kunnen zeggen: „Mam, mag er nu muziek aan?”


VI. „Ssst… opname na 5”

Snel kijk ik mijn muziek door: staan alle bladzijden klaar? Waar moet ik beginnen? Wat is het tempo? Waar gaat het stuk over? Ik probeer alvast in de sfeer van het muziekstuk te komen. Dan kijk ik mijn begeleider aan en we geven elkaar een korte knik. Beginnen!

Het voorspel klinkt door de ruimte en ik concentreer me op de klanken van de muziek. Mijn inzet nadert, ik haal diep adem. „Vroem!” Een auto scheurt langs de kerk en beëindigt hiermee onze eerste take. Wat jammer! We kunnen weer opnieuw beginnen, van voren af aan. Bij de tweede keer spelen haak ik zelf af, omdat ik een sprong mis in het refrein. De derde take wordt niet sfeervol en muzikaal genoeg ervaren door de technici. Als de vierde take er goed op staat, klinkt er een brommer dwars door de uitstervende eindnoot…

Tijdens opnamedagen is er veel te horen: de gemeente die de straat komt vegen, de plantsoenendienst die het gras maait, bouwvakkers die een steiger afbreken, kerkklokken en overvliegende F16’s.

Nou, bij de studio-opnames voor de cd’s ”Close to You” en ”Colours of Classics” had ik hier in elk geval geen last van. Daar stond ik in een klein, hermetisch afgesloten hokje mét vloerbedekking in de microfoon te blazen. Op mijn hoofd zat een koptelefoon, waardoor ik de begeleiding kon horen. Toen ik meespeelde, werd de panfluit los opgenomen. De rest van de begeleiding stond al op de band. Zo opnemen heeft wel als nadeel dat er geen verrassende muzikale wendingen meer kunnen gebeuren. Of dat er al vertragingen of versnellingen vastliggen, die ik alleen maar op de gok kan timen. Ook moet ik hierbij spelen alsof ik als solist de leiding heb, wat natuurlijk niet echt het geval is als ik met zo’n band meehobbel…

Bij mijn dvd-opnames kwam er nog veel meer kijken. Niet alleen het muzikale spel is dan belangrijk, maar ook hoe ik het breng. En daarnaast hoe ik mezélf presenteer. Aan werkelijk alles moet je dan denken: je kleding, sieraden, panties, schoenen (zonder kale neuzen), je haar en de daarin weggewerkte microfoon… Aan mijn muziek en mijn standaard, hoe sta ik erbij, waar kijk ik heen, tot hoever kan ik hier lopen, speel ik uit het hoofd?

Afgelopen juni speelde ik bij een dvd-opname van de Country Trail Band. De cd was van tevoren opgenomen in de studio en de dvd zou worden geplaybacket. Countrymuziek is muziek om heerlijk bij te improviseren, dus dat had ik bij de cd-opname dan ook gedaan. Maar toen ik de oefenband kreeg, werd het moeilijk: wat had ik nu toch allemaal gespeeld? Het kostte me thuis heel wat uren om dat uit te schrijven en weer te oefenen. Want het is toch leuk als je op het juiste moment naar links en naar rechts gaat…

Uiteindelijk kwam ik goed voorbereid, gewapend met mijn muziekmap, op de dvd-opname in het theater van Bodegraven. Maar daar bleek dat het de bedoeling was om alles uit het hoofd te spelen! Ik heb mijn muziek toen maar plat op de grond gelegd, 3 meter verderop. Dat was puur psychologisch, want het was echt niet meer te lezen. Ik weet ook nauwelijks of ik gespeeld heb wat er klonk, want ik was erg druk bezig om ontspannen over te komen!!


V. Foutloos

Fouten maken is menselijk. Ik kom er dus ook niet onderuit… Het is altijd weer een kunst om in een concert zo veel mogelijk muziek en zo weinig mogelijk fouten te maken. Aan de ene kant wil ik mijn instrument en het bespelen ervan zo veel mogelijk beheersen. Tegelijk wil ik me vrij voelen om echt muziek te maken.

Ik denk dat muzikaliteit en perfectie elkaar wel eens tegenwerken. Als je van jezelf geen fouten mag spelen, geeft dat een spanning die het ‘levendige’ van muziek maken kan belemmeren. Mensen zijn nu eenmaal geen machines.

Een aantal jaren geleden was ik in Canada op tournee met de organist Harm Hoeve. We gaven daar niet alleen ’s avonds concerten, maar overdag ook schoolconcertjes. En daardoor speelden we in één week zo’n twaalf keer hetzelfde stuk, dat was de Gavotte van F. J. Gossec. Dat muziekstuk ligt voor panfluit niet eenvoudig, omdat het een doorgaande beweging is met sprongen tot anderhalf octaaf. En dit alles in een lekker tempo. Wat gebeurde er? Elke keer maakte ik wel een foutje, dan hier, dan weer daar. Ik baalde ervan en nam me voor het nou eens goed te spelen, zonder één fout. Na de zevende keer lukte het: het hele stuk, met herhalingen, eindelijk foutloos gespeeld. Maar… ik vond er helemaal niets aan, en het publiek ook niet! De muziek leefde niet en ik had geen lol in het spelen gehad. Dat was een leerzame ervaring.

Als een concert opgenomen wordt voor een live-cd, hoor ik wel eens opmerkingen van de technici over de gemaakte fouten. Dat is inderdaad jammer, maar wel een consequentie van een live-opname. Het gaat dan veel meer om een sfeerweergave. In normale cd-producties kun je een stuk nog eens overdoen. En verder wordt er geknipt en geplakt, waardoor eventuele foutjes weggewerkt worden. Soms kies ik toch voor een take met een ‘schoonheidsfoutje’, omdat daarin wel de meeste muziek wordt gemaakt.

Fouten maken op concerten gebeurt dus gewoon: verkeerde sprongen, intonatie of timing, het vergeten van herhalingen enzovoort. Hoe ga ik er dan mee om? Laat ik me er –letterlijk– door van de wijs brengen, of maak ik er een versiering van? Ik probeer altijd de concentratie weer op te pakken en toch iets moois van het stuk te maken.

Natuurlijk zou je ook kunnen stoppen als het misgaat, zoals een dirigent eens deed. Hij sloeg tijdens het concert het muziekstuk af, en wilde toen weer opnieuw beginnen. Maar de organist had niets in de gaten, die zat zo’n 70 meter verderop achter zijn orgel en kon weinig zien en horen van wat er gebeurde voor in de kerk. De dirigent gebaarde en wenkte, maar de organist stopte niet met spelen. Uiteindelijk draaide de dirigent zich om en riep dwars door de kerk heen: „Hallo, organist, hallo, HALLO, KAPPEN!”

We zijn allemaal mensen, heerlijk.


IV. Publiek

Ik houd er wel van als er publiek is op de concerten. Het is fijn om voor te spelen én fijn om naar te kijken. Wat is er een diversiteit aan mensen! Mensen die aandachtig luisteren en soms zelfs de ogen dichtdoen. Mannen die hartgrondig gapen of zich op een andere manier lijken te vervelen. Kinderen die op het puntje van de stoel zitten of op schoot in slaap zijn gevallen.

De mensen van het publiek zijn wel belangrijk, omdat zij meedoen aan de sfeer van die avond. Tussen mij en mijn begeleider is er een wisselwerking, maar ook tussen ons en het publiek. Als de mensen in de zaal geïnteresseerd zitten te luisteren, kan ik vaak meer muziek maken dan wanneer ze hun tijd uitzitten.

Dit laatste gebeurt nogal eens op een gelegenheidsoptreden voor een jubileum, bijvoorbeeld bij een 40-jarig huwelijk. Dan zit het bruidspaar voorin heerlijk te glunderen, genietend van ‘hun’ muziek. Tegelijk zit de rest van de familie verveeld rond te kijken en zich af te vragen hoelang de koffie en taart nog op hen moeten wachten.

Er zijn ook mensen die wel heel enthousiast zijn. Zoals die onderwijzers die zelf gingen meestampen met de muziek, waardoor het kinderconcert bijna uit de hand liep!

Er is van alles te zien als je voor een groep mensen speelt. Echte fans die elkaar aanstoten bij elke noot die anders wordt gespeeld dan op de cd. Vrouwen die mijn concertkleding aan een kritische blik onderwerpen. Meiden die eindelijk de tijd hebben om samen bij te kletsen. Of stelletjes die alleen maar aandacht voor elkaar hebben. Dat gebeurt meestal alleen bij gratis concerten.

Er is publiek dat graag klapt en publiek dat koste wat kost niet wil klappen. Daar heb ik niet zo’n moeite mee. Als mensen het mooi vinden, merk ik het meestal toch wel aan hun gezichtsuitdrukking. Behalve die ene keer, toen daar –voor op die eerste rij– een vrouw mij gedurende het hele concert boos had aangekeken. Toen ze na het concert op me afkwam, dacht ik: daar zul je het hebben, wat zal ze me nu gaan verwijten? Ze gaf me een hand en zei: „Bedankt voor de prachtige avond, ik heb genoten vanuit de grond van m’n hart!” Schijn kan bedriegen!

Eén keer had ik zelfs een hond bij mijn publiek. Die lag onder de stoel van zijn baas te slapen, totdat ik mijn lage basfluit ging bespelen bij het stuk ”The Lion King”. Hij schrok wakker, begon te grommen en blafte kwaad naar mij. Had ik de leeuw dus toch goed nagedaan…

Soms reageert het publiek ook anders: dan begint iemand spontaan mee te dirigeren of er wordt van alles door de zaal geroepen. Leuk om daar weer op te reageren. Zo kreeg ik vorige week bijna een discussie over de herkomst van mijn panfluit. Ik vertelde dat die uit Roemenië komt en iemand vroeg een beetje kribbig waarom dat zo was: „Hebben ze in Nederland soms geen goede panfluiten?”

Meestal is de sfeer met het publiek goed en dan kunnen er leuke dingen gebeuren. Zoals die opmerking van Jan Lenselink tegen het publiek waardoor ik de slappe lach kreeg en niet verder kon spelen… We kregen een daverend applaus.

Wilt u ook eens wat meemaken? Van harte welkom! PS: er wordt wel op u gelet…


III. Raar

De panfluit is maar een raar instrument. Het begint al met de naam. Op schoolconcerten vragen kinderen weleens of ik mijn fluit soms in een pan opberg… Maar nee, daar komt die aanduiding niet vandaan. Hoewel velen de panfluit misschien een „verantwoord” instrument vinden, heeft de naam een heidense achtergrond, namelijk van de god Pan uit de Griekse mythologie. In dat oude verhaal wordt de panfluit ook nog eens neergezet als een gek, vals fluitje. Niet best dus.

Tegenwoordig kun je in de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) ook lezen over mijn instrument. Kijk maar eens in Daniel 3: 5-15. Ik word alleen niet blij van het doel waarvoor de panfluit hier werd gebruikt!

Bij het stemmen van een panfluit merk ik altijd weer hoe apart mijn instrument is. Omdat ik veel met organisten samenwerk, kom ik in kerken met diverse orgels. Een aantal van die orgels staat niet in de normale stemming van 440 herz gestemd, maar in oude stemmingen variërend van 428 tot 448 herz. Dan staat het orgel soms bijna een halve toon lager of hoger dan normaal. Over rare instrumenten gesproken…

Waar een dwarsfluitist dan het kopstuk van zijn fluit iets bijdraait, zit ik zo’n drie kwartier te prutsen met stokjes en bijenwas. Een beetje was in de pijp zorgt voor een kortere buis en dus een hogere toon. Moet de toon omlaag, dan haal ik wat was uit de bodem van de pijp.

En zo moet ik alle 22 pijpjes van mijn panfluit omstemmen. Voor de grotere alt-, tenor- en baspanfluiten doe ik al geen de moeite meer, want dat is bijna niet te doen. Het nadeel van omstemmen is dat de onderlinge stemming van de pijpen snel uit balans is. Het duurt vaak weken voordat de panfluit weer precies op zijn stemming terug is.

Nog iets vreemds aan de panfluit is dat je de tonen alleen kunt verlagen en niet verhogen. Als ik toch verhogingen (bijvoorbeeld gis of cis) moet spelen, moet ik de pijp van de toon ernaast (a of d) kantelen. Dat kan verwarrend zijn bij het noten lezen.

Trouwens, vroeger speelde men op panfluit alleen muziek in de toonsoorten G, C of D, met weinig kruisen en mollen. Dat is inmiddels wel veranderd: panfluit spelen kan in alle toonsoorten. Het wordt dus al iets normaler…

Ook op het conservatorium vonden ze de panfluit maar een rare eend in de bijt. Het hoorde niet thuis in kamermuziek en niet in een symfonieorkest. Daarbij heeft de panfluit ook nog eens een folklore achtergrond en dat brengt weer apart repertoire met zich mee. De directeur zei bij mijn eindexamen dat ik meer uit het instrument had gehaald dan erin zat. Zo wist ik gelijk weer hoe hij over de panfluit dacht… Uiteindelijk is het vak panfluit zelfs van het Hilversums conservatorium verdwenen. En het blijft in de muziekwereld nog steeds vechten voor dit bijzondere instrument.

Toch is ’ie eenvoudig: gewoon een aantal pijpen op een rij. „Een tuinhek” zeggen mijn collega’s wel eens over mijn baspanfluit. „Spare ribs” zeiden ze bij de veiligheidscontrole op het vliegveld van Los Angeles. En ondanks alles blijf ik met veel plezier panfluit spelen. Raar hè?

II. Solist?

Het leven van een muzikant betekent dat je vaak in de schijnwerpers staat. Zeker als soliste krijg ik veel aandacht, bewondering en waardering. Daar wil ik het deze keer niet over hebben. Wel over de mensen die daardoor vaak meer op de achtergrond komen te staan en net zo belangrijk zijn: mijn begeleiders.

Door de jaren heen heb ik er vele mogen ontmoeten: organisten, pianisten, gitaristen en harpisten. Ik kan eigenlijk niet zonder een begeleider, want panfluit alleen klinkt nogal kaal. Een enkel solostuk op een concert gaat wel, maar algauw vraagt de ‘eenzame’ melodielijn op mijn instrument om een harmonische ondersteuning. Jaren geleden heb ik op speciaal verzoek een keer hélemaal alleen gespeeld op een culturele kring. Dat was eens en nooit weer! Met grote moeite en zeer veel uitleg over de panfluit kon ik drie kwartier vullen. Maar ik vond er echt niets aan!

Het is gewoon niet leuk om in je eentje muziek te maken. Samen gebeurt er veel meer: je inspireert elkaar, vult elkaar aan en maakt samen sfeer. Tenminste, als het muzikaal klikt. Helaas heb ik het ook wel anders meegemaakt.

Jaren geleden speelde ik met een begeleider die ik niet kende. Voor de zekerheid had ik maar het Sanctus van Schubert als solo gekozen, een overbekend stuk in een driekwarts maat. Dan kon er weinig misgaan, dacht ik. Helaas zette de organist bij het concert het voorspel in in een vierkwarts maat! Ik probeerde zeer duidelijk de drie kwarten voor te spelen, maar hij had absoluut niet in de gaten dat er iets niet goed ging. Zat hij daar onbereikbaar ver weg achter zijn orgel en ik stond midden in de kerk te spelen, alleen tussen de mensen. Wat heb ik daar staan zweten! Ik heb het héle stuk uiteindelijk in vierkwarts maat gespeeld en maar gedaan alsof het zo hoorde… Vreselijk. Dan heb je dus geen enkele kans om echt muziek te maken, maar dan is het alleen maar redden wat er te redden valt!

Een andere keer kregen twéé begeleiders samen ruzie terwijl ik op het podium mijn solo speelde. De een ging herhalen, de ander niet en beiden bleven hardnekkig doorspelen. Dan is het hard werken om muziek te maken, óndanks de begeleiding!

Inmiddels heb ik een heel aantal begeleiders leren kennen met wie het heerlijk samenwerken is. Ik geniet ervan als er –onafgesproken– dingen gebeuren in dynamiek of in timing. Daardoor wordt de muziek als het ware nog hoger opgetild.

Mijn begeleiders vangen trouwens ook fouten van mij op. Als ik spelend rondloop in de zaal, komt het wel eens voor dat ik mijn melodie kwijt ben. Dan let ik waarschijnlijk te veel op de mensen, de gangpaden of de traptreden… Meerdere keren hielpen mijn begeleiders mij verder door het over te nemen of duidelijk aan te geven.

Gelukkig maar, dat ik het spelen niet alléén hoef te doen. Dus Martin, Harm, Jan, André, Peter, Ronald, Bert, Evert, Arjan, Anke, Gezinus en al die anderen: nogmaals dank voor het samen muziek maken!


I. Een kwestie van oefenen…

Nou, het moet er nu echt van komen. Mijn eerste weblog voor het Reformatorisch Dagblad. Eigenlijk ben ik er gewoon ingetrapt… Ik houd helemaal niet van computers, niet van televisie, niet van e-mail en internet. Tot nu toe heb ik Facebook, Hyves en Twitter nog ver weg kunnen houden. Ik moet er niet aan denken dat ik elke dag aan andere mensen laat weten wat ik allemaal doe (luiers verschonen, naar school fietsen, koken en schoonmaken en tussendoor panfluit spelen). Zou er ook maar iemand op zitten te wachten?

Het volgende probleem: ik ben helemaal geen schrijver! Maar misschien is dat net als praten voor het publiek. Vroeger op school waren mijn spreekbeurten al niet echt bijzonder. Toen ik begon met concerten geven, vond ik het spreken werkelijk het moeilijkste onderdeel van de avond. Af en toe lichtte ik een muziekstuk toe en kwam dan niet uit mijn woorden, of ik struikelde over al die dingen die ik erbij wilde vertellen. Mijn gedachten waren dan tien zinnen verder dan de zin die ik aan het uitspreken was en dat gaf soms vreemde wendingen. Gelukkig waren het publiek en mijn begeleiders heel geduldig en alleen daardoor heb ik het spreken op concerten door de jaren heen kunnen oefenen. Misschien gaat het in de komende weken net zo met het schrijven van deze weblogs; u moet maar een beetje geduld hebben…

Achter mij ligt een lange vakantieperiode. Het was heerlijk om even niet met muziek bezig te zijn: geen studeren, geen concerten, geen e-mail, geen planning. Lekker uitrusten, ontspannen en bezinnen. Maar na zo’n tijd begint het studeren weer. Helaas is het bespelen van mijn (en elk) muziekinstrument niet een kunstje dat je gewoon kunt en nooit meer verleert. Alles zakt weg na een aantal weken: de toonvorming, de snelheid en vooral de sprongen. Dan is het een kwestie van oefenen, oefenen en nog eens oefenen om weer op niveau te komen.

Nou moet ik dat na een vakantie vooral niet te snel willen doen, want ik heb echt tijd nodig om eelt op mijn onderlip te krijgen (jawel!). Ik ben wel eens drie dagen voor een optreden pas weer begonnen met oefenen en toen begon tijdens het concert het bloed over mijn panfluit te stromen. Dat doet overigens niet altijd zeer, maar ziet er wel vervelend uit voor het publiek. Dus voortaan neem ik wat meer tijd om mijn lip weer te ‘harden’. En de Leukoplast zit sindsdien altijd in mijn concerttas!

Het is niet alleen na een vakantie dat ik weer veel studeer. Muziek maken is vergelijkbaar met topsport. Je moet steeds weer oefenen om in conditie te blijven. Alleen het bijhouden van mijn technieken kost me zeker een uur studie per dag. Als ik nieuw repertoire wil instuderen, wordt het langer.

Iemand zei laatst tegen me: „Eigenlijk is Bijbellezen net als panfluit spelen voor jou; je moet blijven oefenen om het bij te houden, elke dag weer.” Een mooie vergelijking!

Zie ook www.noortjevanmiddelkoop.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer