Intens geloof van arme weduwe in Peru
Het vasthoudende en intense geloof van een arme christin in Peru maakte diepe indruk op ds. L. W. Smelt.
Een van de Peruaanse gemeenteleden die op mij een onuitwisbare indruk hebben gemaakt is Esmeralda Castañeda. Als ik haar leer kennen op de belijdenis- en doopcatechese is ze al twaalf jaar weduwe en nog maar 38 jaar jong. Haar man was ”evangélico” (de aanduiding voor een protestantse christen in Latijns-Amerika). Ze laat me met tederheid de Bijbel zien die hij naliet.
Een gemakkelijk leven heeft ze niet gehad. Een jonge weduwe staat vanwege gebrek aan bescherming en inkomen aan vele noden en verleidingen bloot. Eén keer is ze bezweken. Naast een zoon uit haar huwelijk heeft ze nu een dochtertje van 5 jaar. Haar zoon woont bij haar moeder in het binnenland. Dolgelukkig was ze toen ze hoorde dat hij dankzij een beurs nog steeds naar een protestants-christelijke school gaat.
Omdat ze in Lima geen eigen huis of familie had, vocht ze in 1985 voor een eigen stukje grond tegenover onze kerk. Erg dankbaar is ze dat de Heere haar nu definitief een perceel gegeven heeft en dat ze door de economisch sterkeren niet weggedrukt is. Ze heeft nu een huisje van rietmatten met een dak van plastic. Ze houdt van orde en netheid. Een voordeur heeft ze sinds kort. Voorheen was het een houten schot. Als ze wegging om te wassen of om naar de kerk te gaan, liet ze haar huisje onbeveiligd achter. Ze zei dan: „De Heere Jezus is mijn voordeur.”
Is ze door dat moeten vechten voor zichzelf ook egoïstisch geworden? Dat heeft God verhoed. Ze heeft echt hart voor anderen. Staat altijd klaar om te helpen. We brachten haar eens een kipschotel. Ze riep uit: „Maar is die grote poot helemaal alleen voor mij en Pilar? Dat kan niet. Ik ga hem delen met mijn buurjongen, die ziek is en wellicht trek heeft in een lekkere maaltijd.” Opnieuw werd bevestigd dat juist armen kunnen delen op een manier die ons rijken beschaamt.
Aan het begin van de doopdienst roept ze mij. Ze wil zo graag door onderdompeling en niet door besprenkeling gedoopt worden. „Ik moet zo mijn Heere gehoorzamen; al jaren heb ik ernaar uitgezien”, zegt ze stellig. „Er is toch een waterbassin voor de bouw buiten.” Ik zeg: „In de eerste plaats is gehoorzaamheid aan God ook dat je naar de laatste dooples was gekomen. Daar heb ik uitgebreid uitgelegd dat de vorm van dopen van ondergeschikt belang is, als er tenminste maar goed zichtbaar water gebruikt wordt. Omstandigheden spelen een rol. Het is nu winter en er worden ook kinderen gedoopt.”
„Ja maar”, zegt ze, „ik wil het water helemaal om me heen voelen.” „Juist voor jou is het goed om te benadrukken dat je geloof uiteindelijk niet steunt op een diep gevoel. Je mag leren dat je geloof aan de beloften van God hangt. Alleen zo krijg je echte zekerheid dat je in het Koninkrijk van God zult komen. Om Christus’ wil. Uit genade. Ik hoop trouwens wel dat God je veel zal laten voelen.”
In de Peru gebruikten we trouwens beide vormen: als de zomer begint en er een riviertje of doopbassin is door onderdompeling. Anders door besprenkeling. Maar de vorm maakt niet zalig. Dat zou bijgeloof heten. Ten slotte zegt ze: „Ik neem van jullie aan dat het zo ook een echte, geldige doop is.”
Na de preek komt dan de doop. Vragen worden gesteld. Samen met haar dochtertje knielt ze neer. Ze zegt als antwoord, hardop: „Jezus Christus is mijn Heere en Zaligmaker en ik beloof mijn kind een christelijke opvoeding te geven.” Daarna doop ik hen met handenvol water in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Ik leg hun de handen op en ouderling Santiago, die ook bij de doopvont staat, citeert een persoonlijke tekst voor hen (1 Joh. 3:1) en ik bid voor hen. Haar lichaam trilt. Ontroerd geeft ze daarna een kort getuigenis. Na afloop van de dienst geef ik haar een Peruaanse omarming. Met een stralend gelaat vertrouwt ze me toe: „Pastor, toen tijdens de doop die trillingen door me heen gingen, voelde ik me helemaal omgeven door water en hoorde het ruisen van een rivier. God is zo goed voor mij.”
Tijdens mijn bezoeken aan Peru kom ik Esmeralda elk jaar weer tegen. Nog steeds straalt ze. Superdankbaar is ze dat ze –met behulp van een lening van de staatsbank– een stenen huisje heeft kunnen bouwen. Haar schoonmaakbaantje op de school van de kerk is ze kwijt. Ik vermoed dat de reden is dat ze overstapte naar een pinkstergemeente toen de Presbyteriaanse Kerk steeds formeler werd en handklappen tijdens het zingen verbood. Een emotionele mens die in de kerkdiensten te zeer gekortwiekt wordt, houdt het niet uit.
Haar dochter Pilar is onderwijzeres geworden dankzij de christelijke pabo. „Mijn zoon is God ook trouw gebleven”, vertelt ze me glunderend. „Soli Deo gloria!” zeg ik. „Amen”, zegt Esmeralda.
De auteur is hervormd predikant te Bodegraven. Dit is het derde artikel in een serie over ervaringen met christenen in het buitenland.