Opinie

Outcasts India opgenomen in Gods huisgezin

In het huisgezin van God is er geen onderscheid tussen hoge en lage kasten, ervoer Pieter A. Siebesma bij een stam in de binnenlanden van India.

8 July 2010 10:55Gewijzigd op 14 November 2020 11:08
„Grote ronde platte dozen werden tevoorschijn gehaald. Daar kropen tot mijn schrik sissende cobra’s uit.” Foto EPA
„Grote ronde platte dozen werden tevoorschijn gehaald. Daar kropen tot mijn schrik sissende cobra’s uit.” Foto EPA

De wereld is dankzij internet en e-mail kleiner dan ooit. Doordat je zo gemakkelijk communiceert met mensen over heel de wereld, zou je bijna vergeten dat er nog plaatsen bestaan die niet beroerd zijn door de moderne beschaving.

Dat realiseerde ik me een aantal jaren geleden toen ik op uitnodiging van een Indiër, ex-student van de theologische opleiding in Chennai (het vroegere Madras) waar ik lesgaf, de Kattunayakan bezocht. De leden van deze stam in de binnenlanden van India vangen als beroep slangen en verkopen die aan laboratoria of slangenbezweerders. Ze leiden een zwervend bestaan.

De Kattunayakan staan helemaal onder aan de maatschappelijke ladder. Indiërs zijn bang voor hen vanwege hun macht over de slangen en omdat ze ook de toekomst voorspellen en aan handlezen en hekserij doen.

De reis om bij deze mensen te komen, was al een avontuur op zich. Eerst twaalf uur met de trein van Chennai naar Madurai. Daarna per bus naar Manamadurai. Daar moesten we een autoriksja nemen verder het binnenland in. De wegen waren soms onbegaanbaar, vanwege grote gaten of ophopingen. Maar eindelijk kwamen we bij een klein kerkje midden in de wildernis. Daar maakten we kennis met de predikant en met John, de eerste bekeerling van de Kattunayakan.

Hij vertelde ons zijn bekeringsgeschiedenis, hoe hij na zich jarenlang te hebben beziggehouden met het vangen van slangen, ernstig ziek werd. Hij kon niet meer werken en zocht overal naar genezing. De hindoepriesters konden hem niet helpen, daarna kwam hij in een islamitisch opvangcentrum terecht. Maar ook daar kon men niets voor hem doen.

Totdat hij ‘toevallig’ in aanraking kwam met de predikant van deze kleine plattelandsgemeente. Die vertelde hem het Evangelie, bad voor hem, en John (hij heette toen nog anders en droeg de naam van een hindoegod) was van het ene op het andere moment genezen. Als je deze jongeman met zijn stralende glimlach en open blik hoorde getuigen van God, kon je je nauwelijks voorstellen dat hij zich vroeger met waarzeggerij heeft beziggehouden.

Vingers

Toen zijn stamgenoten de verandering in zijn leven hadden gezien, begonnen ook zij open te staan voor het Evangelie. De laatste maanden was een aantal families tot bekering gekomen.

Hierna gingen we op bezoek bij deze gemeenschap. We kwamen bij twaalf armoedige hutten. Alle bewoners liepen uit, onder wie veel kinderen in lompen. Enkele mannen deden hun verhaal. Ze vertelden hoe ze vroeger gifslangen vingen. Dat dit een beroep is met veel risico’s werd duidelijk toen ze hun handen lieten zien, waaraan verscheidene vingers ontbraken. Als een slang je in de vinger bijt, moet je die meteen afhakken, anders verspreidt het gif zich en sterf je.

Grote ronde platte dozen werden tevoorschijn gehaald. Daar kropen tot mijn schrik sissende cobra’s uit. De eigenaar pakte ze bij hun staart en liet ze aan ons zien. In andere dozen bevonden zich adders. Ik vind dergelijke huisdieren nogal beangstigend, maar de kinderen lachten en hadden de grootste lol.

De mannen vertelden dat ze waren gestopt met het vangen van slangen, dat ze de beelden van hun hindoegoden hadden vernietigd en nu een nieuw leven in Christus waren gaan leiden. Hier was geen sprake van een goedkope bekering. Ze wilden immers hun vroegere beroep niet meer uitoefenen. Maar een ander vak hadden ze nooit geleerd en dus hadden ze geen middel van bestaan meer. Op mijn vraag hoe nu verder, was het antwoord: „Dat weten we niet. Maar één ding is zeker: God zal in onze nood voorzien.”

Uitschot

Daarna hield de predikant een dienst in de openlucht. Terug in het kerkje vroeg John of we voor hem wilden bidden. Ook ik mocht een gebed uitspreken. John en ik konden onze tranen niet bedwingen. Plotsklaps begreep ik ook waarom: hij, de outcast, behorend tot het uitschot der natie, heeft mogen ervaren dat God door Jezus Christus naar hem toe is gekomen. Hij maakt daardoor deel uit van het grote huisgezin van God, waarin geen onderscheid is tussen hoge kasten en lage kasten, tussen Indiërs en Europeanen.

Op de terugreis besefte ik dat Christus is gekomen om hen die in duisternis gevangenzitten, te bevrijden. Het maakte me stil, dat ook ik, afkomstig uit het beschaafde en rijke Westen, net als John, door Gods genade deel mag uitmaken van het huisgezin van God.

De auteur is docent Oude Testament en Hebreeuws aan de Christelijke Hogeschool Ede en buitengewoon hoogleraar aan de ETF in Heverlee (België). Dit is het eerste artikel in een serie over ervaringen met christenen in het buitenland.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer