Desmond Tutu, rebel voor de vrede
John Allen, die jarenlang perswoordvoerder van Desmond Tutu was en directeur van de Waarheids- en Verzoeningscommissie, heeft een uiterst informatieve biografie van de bekende Zuid-Afrikaanse aartsbisschop geschreven. Geen hagiografie, maar een boek over een mens.
Tutu heeft vooral bekendheid gekregen als winnaar van de Nobelprijs voor de vrede (1984) en als voorzitter van de Waarheids- en Verzoeningscommissie, die het oud zeer van de apartheidsperiode moest opruimen. Daarmee is hij een icoon van recht en verzoening geworden, een ”rebel voor de vrede”. Als lid van de Raad van Oudsten, waarin ook mensen zoals de Amerikaanse oud-president Jimmy Carter en Nelson Mandela zitten, trekt hij nu nog geregeld naar conflictgebieden om te werken aan verzoening.„Alles wat u doet, lijkt perfect. Heeft u eigenlijk wel schaduwkanten?” vroeg journalist Joris Luyendijk in 2008 in een langdurig televisie-interview voor de VPRO aan Tutu. Tutu wist er wel een paar te noemen en het is de kracht van Allens boek dat ze daarin ook genoemd worden. Hij is een samenbindend figuur, maar ook iemand die graag in de schijnwerpers staat, geliefd wil worden en soms (te) impulsieve beslissingen neemt.
De biografie van Allen geeft een blik achter de schermen, zonder dat het indiscreet wordt. Allen schrijft niet veel over Tutu’s gezin, maar op diverse plaatsen wordt duidelijk dat het de nodige offers moest brengen voor de ‘carrière’ van Tutu. Voordat hij anglicaans aartsbisschop van Kaapstad werd, wisselde Tutu veelvuldig van betrekking, wat een zware last voor zijn naaste omgeving betekende. Door de vele verhuizingen stond zijn huwelijk met Leah soms behoorlijk onder spanning. Tussen 1972 en 1978 was Tutu achtereenvolgens directeur Afrika van een studiefonds voor theologiestudenten in Londen (TEF), deken in Johannesburg en bisschop van Lesotho, om ten slotte secretaris-generaal van de Zuid-Afrikaanse Raad van Kerken te worden.
In die laatste hoedanigheid zou hij tot 1984 blijven functioneren. Met name zijn korte periode als bisschop van Lesotho werd hem door velen kwalijk genomen. Sommigen vroegen zich af of Tutu niet te veel uit was op maatschappelijke vooruitgang. Tutu zei echter altijd ervan overtuigd te zijn Gods wil te volgen, hoewel het hem soms moeite kostte die te verstaan.
”Rebel voor de vrede” geeft ook een goed inzicht in de politieke situatie in Zuid-Afrika tijdens en na de apartheid en in de positie van de kerk. Bij dat laatste ligt de focus uiteraard op de Anglicaanse Kerk, maar Allen probeert steeds zo veel mogelijk de bredere context te schetsen. Dat maakt het boek zeer informatief.
De keerzijde van de gedegenheid waarmee Allen te werk is gegaan, is dat het soms wel heel specifieke informatie doorgeeft, zoals de liedkeuze tijdens bijzondere diensten in Tutu’s kerkelijke carrière. Ook wordt de lezer uitvoerig op de hoogte gesteld van de reizen die Tutu maakte in zijn hoedanigheid van directeur Afrika bij het TEF. Daar staan wel interessante dingen in, maar het had beknopter gekund.
Als geheel is de biografie echter allerminst saai te noemen. Ze geeft zicht op gesprekken die Tutu voerde met mensen zoals de Zuid-Afrikaanse presidenten Vorster, Botha en De Klerk, maar ook met buitenlandse zwaargewichten zoals de Britse premier Margaret Thatcher en de Amerikaanse president Ronald Reagan.
Tutu komt in het boek naar voren als een onvermoeibaar strijder tegen de apartheid. In het buitenland riep Tutu herhaaldelijk onomwonden op tot sancties tegen Zuid-Afrika, wat hem in zijn eigen land bepaald niet in dank werd afgenomen. De toekenning van de Nobelprijs voor de vrede in 1984 gaf hem echter een bepaalde mate van onschendbaarheid.
Meermalen speelde Tutu een bemiddelende rol tussen opstandelingen en politie of tussen zwarte groepen onderling. Zonder zijn interventie zou de meute vaker vechtend over straat zijn gegaan.
Tutu uitte zich zelf soms ook in provocaties, maar hij wees geweld altijd van de hand. Hij toonde er echter wel begrip voor. Tutu was in de jaren zeventig al van mening dat de zwarten alle mogelijke geweldloze wegen bewandeld hadden om meer rechten te verwerven.
Tegenover de blanken hield Tutu er in zijn toespraken een karakteristieke vorm van dialectiek op na. Naar aanleiding van een bijeenkomst van de Zuid-Afrikaanse Raad van Kerken tekende de Zuid-Afrikaanse journaliste Lin Menge op: „De ene minuut werden blanken meegesleurd, ondergedompeld in een zwarte politieke tirade, om de volgende veilig en wel te worden neergezet op de zonnige oevers van pais en vree tussen de rassen. En na elke onderdompeling zagen blanken de grote zwarte bisschop steeds meer als vriendelijke oom die hen op het droge haalde en niet langer als het monster dat hen onder water hield.”
Tutu was in zijn kerk, de Anglicaanse Kerk, gewend met blanken samen te werken. Hoewel de Anglicaanse Kerk van Zuid-Afrika het apartheidsdenken van meet af aan als on-Bijbels veroordeelde, bestonden er binnen de kerk wel degelijk spanningen tussen blank en zwart. Na Tutu’s verkiezing tot bisschop van Johannesburg en later tot aartsbisschop van Kaapstad reageerden veel blanke anglicanen geschokt en boos. „Er zijn vast mensen die niet bepaald blij zijn met mijn verkiezing. Ze moeten maar bedenken dat de kerk niet van Desmond Tutu is”, richtte Tutu zich tot hen na zijn verkiezing tot het hoogste ambt.
Tutu gebruikte graag het beeld van de kerk als familie. Tijdens zijn wijdingsdienst tot aartsbisschop van Kaapstad benadrukte hij dat net als in een gezin leden van een kerk hun broeders en zusters niet zelf uitkiezen. Die familie reikt ook tot buiten de muren van de Anglicaanse Kerk, aldus Tutu. „Of ik het nu leuk vind of niet, P. W. Botha (de toenmalige president van Zuid-Afrika, MW) is mijn broeder en ik moet het beste voor hem wensen en voor hem bidden.”
Dat was Tutu van zijn verzoenlijkste kant. Hij kon ook minder voorkomend uit de hoek komen. „Wat mij betreft kan het Westen naar de hel lopen”, liet hij zich ontvallen nadat zowel Reagan als Thatcher zich in de jaren tachtig in zijn ogen niet hard genoeg tegenover de regering-Botha opstelde. „Soms verwoordde hij zijn commentaren onzorgvuldig”, schrijft Allen mild.
Een verwijt dat Tutu zijn leven lang kreeg, was dat hij te spilzuchtig zou zijn. Tutu schroomde ook nooit overal aan te kloppen voor geld. Toen hij aartsbisschop van Kaapstad was geworden, stond hij erop dat er een fontein voor zijn ambtswoning zou komen, zoals hij die ook in het buitenland had gezien. Het bisdom vond dat (uiteraard) onzin, maar Tutu wist er bij een van zijn relaties toch geld voor los te krijgen. De waterpartij kwam er, hoewel ze minder majesteitelijk was dan Tutu voor ogen had en bovendien de nodige gebreken vertoonde. Zijn opvolger verhuisde de fontein snel naar een uithoek van de tuin.
Tutu schroomde niet de idealen die hij uitdroeg, direct te verbinden met Gods wil. „Wij zijn Gods regenboogvolk. Niemand kan ons tegenhouden op onze mars naar de overwinning. Niets kan ons tegenhouden. Want God staat aan onze kant”, zei hij op de begrafenis van de communistische anti-apartheidsactivist Chris Hani in 1993. Tegenover betogers in New York tegen de oorlog in Irak liet hij in 2003 weten: „God vindt jullie geweldig.”
In dergelijke uitspraken wordt duidelijk dat Tutu’s denken is gestempeld door de bevrijdingstheologie. Veelvuldig herhaalde Tutu de notie dat God aan de kant van de onderdrukte en verstotene staat en dat God mensen daaruit wil wegleiden. Tutu was een warm pleitbezorger van een ‘zwarte theologie’, die theologie wil bedrijven in de Afrikaanse context. „Zwarte theologie”, schreef Tutu in 1973, „is een theologie van de basis, gaat over echte noden, over kwesties van leven en dood van zwarte mensen.” Het is „maatschappelijk betrokken, geen academische, afstandelijke theologie.” Het zijn noties die het hele werkzame leven van Tutu doortrokken.
Hoewel Tutu methodistisch is gedoopt, is hij opgegroeid in de anglokatholieke ofwel hoogliturgische traditie binnen de Anglicaanse Kerk. Daar leerde hij er een zeer geregeld gebedsleven op na te houden. Tutu maakte er ook een gewoonte van geregeld te vasten. Opmerkelijk is dat hij zich volgens Allen zijn leven lang heeft aangetrokken gevoeld tot een leven van stilte en gebed, terwijl zijn bestaan het tegendeel van rustig was.
Toch zijn die twee lijnen in zijn leven wel degelijk verweven. „Tutu’s aanzien en moreel gezag komen voort uit zijn spiritualiteit en geloof”, concludeert Allen. Volgens hem vormen die twee zaken de hoofdbestanddelen van zijn nalatenschap.
Rebel voor de vrede. De geautoriseerde biografie van Desmond Tutu, John Allen (vert. Robert Dorsman);uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 2009; ISBN 978 90 295 6605 6; 420 blz.; € 29,95.