Neutraliteit miskent historische revolutie
Hoe gekleurd is onze geschiedschrijving? Vooruitlopend op een door de Vereniging van Christen-Historici (VCH) belegde bijeenkomst over dit thema, morgen in Utrecht, komen deze week vijf historici aan het woord.
Dr. Ewald Mackay, docent cultuurgeschiedenis aan Driestar Hogeschool, promoveerde in 1997 op een onderzoek naar de verhouding tussen christelijk geloof en historische werkelijkheid. „Historici die naar neutraliteit streven hebben de historische revolutie gemist.”Welke concrete historische gebeurtenis verbindt u met Gods handelen in de geschiedenis?
„Ik zie in de oprichting van de staat Israël in 1948 de hand Gods. In de direct daaraan voorafgaande periode van totale duisternis –de Tweede Wereldoorlog– leek God afwezig. Het diabolische kwaad kreeg in deze oorlog zijn maximale ruimte. De demonische kracht in deze wereldbrand heeft zo om zich heengeslagen dat het een bijna finaal gebeuren is geweest.
Desondanks brak binnen deze context zich een nieuwe weg baan. Dat is de 20e-eeuwse exodus van de overlevenden naar Israël, drie jaar na de oorlog. Het is wereldhistorisch eigenlijk onvoorstelbaar dat een volk dat alle eeuwen door zo zwaar geleden heeft en zo zwaar is verdrukt en vervolgd nog steeds bestaat en standhoudt; evenzeer onvoorstelbaar is dat dit volk na twintig eeuwen terugkeert.
Dat dit volk vervolgens door de totale Arabische wereld aangevallen wordt met de bedoeling het in zijn geheel in zee te drijven, en toch de strijd met minimale middelen wint, is zeer bijzonder. Daar moet je als historicus een verklaring voor zoeken. Ik vind dat je als historicus dit mag interpreteren in termen van Gods handelen in de geschiedenis. Dat laat onverlet dat je kritisch mag zijn wanneer Israël de morele grenzen te buiten gaat, zoals sindsdien zeker gebeurde en nog gebeurt.”
Hoe komt uw christelijke levensbeschouwing naar voren in uw werk als historicus?
„Mijn overtuiging is dat er een eenheid is tussen geloven en weten: het methodisch theïsme. Ik wijs het zogeheten scheidingsdenken, waarin geloof en weten uit elkaar worden getrokken (het methodisch atheïsme), af.
De achtergrond hiervan is dat ik weiger om in een boedelscheiding van geloof en weten te leven, door op zondag in de privésfeer over God te spreken en op maandag in de publieke sfeer over menselijke factoren. Voor mij is dat net zoiets als wanneer je als bioloog op zondag zegt dat God schiep in zes dagen en op maandag dat het toeval een proces van 5,5 miljard jaar genereerde.
Het scheidingsdenken is eenvoudigweg een zonde tegen de regel van consistentie van leven en geloven en denken. Helaas hebben zeer veel historici binnen de christelijke wereld dit standpunt van de boedelscheiding. Ze baseren dit op hun bescheidenheid, maar ik vind het een bedenkelijk soort bescheidenheid. Je bent dan wel erg gemakkelijk van het probleem af.
Bovendien hoeft deze bescheidenheid ook helemaal niet: alle wetenschap vertrekt vanuit een aanname en redeneert consistent door in haar verklaring van de wereld vanuit die aanname. Een religieuze aanname mag dan eenvoudigweg ook.
Momenteel ben ik bezig met een vrij omvangrijke klus, namelijk het schrijven van een handboek op het vlak van de denkgeschiedenis van Europa. Hierin probeer ik mijn theorie in de praktijk van de geschiedschrijving vorm te geven.
Mijn theorie is overigens veel breder dan de vraag naar Gods hand: ten onrechte wordt de kwestie altijd hiertoe beperkt. Het gaat veel meer om een christelijke verstaanshorizon van waaruit je de geschiedenis interpreteert. Ik ga echt niet op elke bladzijde over Gods hand spreken, maar soms moet het. Ik probeer de geschiedenis vanuit andere noties van oorzakelijkheid te verstaan, bijvoorbeeld synchroniciteit: het voorkomen van wonderlijke ‘toevalligheden’.”
Is neutrale geschiedschrijving mogelijk?
„Ik heb al duidelijk gemaakt dat neutraliteit niet mijn ideaal is. Zij bestaat ook niet. Het is een absurd beginsel: het zou bijvoorbeeld betekenen dat wanneer je spreekt over de Holocaust, je dat woord al niet mag gebruiken want het is een morele term. Je kunt het ook niet over terrorisme hebben, want wie de terrorist is hangt af van je visie.
Een eenvoudige analyse van bijvoorbeeld de beelden die door de eeuwen heen van Karel de Grote of van Luther de revue zijn gepasseerd laat zien dat elk beeld zijn eigen kleur verraadt. Historici die naar neutraliteit streven, hebben de historische revolutie gemist.
Uiteraard gaat het altijd wel om waarheid. Als historicus geloof ik in waarheid, maar geen enkele historicus bezit die, alleen God. Wij hebben onze beperkte perspectieven op die waarheid en dat is ook een grandioze zaak, want het biedt enorme veelkleurigheid en ontwikkeling: geschiedenis is een geesteswetenschap en gaat over de vorm en vorming van de geest.
De historicus Huizinga heeft gezegd: „Geschiedenis is de geestelijke vorm waarin een cultuur zich rekenschap van haar verleden geeft.” Mooier voor de historische interpretatie en dodelijker voor het neutraliteitsbeginsel kan het niet gezegd worden. Als wat Huizinga zegt waar is, dan is het mijn plicht om vanuit mijn christelijke horizon rekenschap te geven van het verleden met het oog op het heden.
Hiermee zeg ik niet dat alles maar kan worden gezegd over de geschiedenis. Ik kies voor een tussenpositie. Ik wijs enerzijds de modérne neutraliteitsidee af. Anderzijds ga ik niet mee met het póstmodernisme, dat ontkent dat er waarheid is. Tussen moderniteit en postmoderniteit staat de opvatting van een ”kennen ten dele” én een zoeken naar waarheid. Ik zou dit willen typeren als een nieuwe, niet-naïeve vorm van premoderniteit: klassiek-christelijk denken in rapport met de tijd.”
Dit is het vierde deel in een serie over geloof en geschiedenis. Morgen deel 5.