Buitenland

RD-actie helpt kindsoldaten nieuw bestaan opbouwen

Een tegenstander van de opstandige militair Charles Taylor zag James Kowak en zei: „Jij bent mijn zoon.” Hij gaf hem een kalasnikov en nam hem mee. James ontving als zevenjarige training in het gebruik van dat schiettuig. Dat gebeurde in 2000, drie jaar voor het einde van de burgeroorlog. De RD-actie voor Liberia stimuleert voormalige kindsoldaten en hun slachtoffers om in vrede een nieuw bestaan op te bouwen.

G. Roos
11 December 2009 16:45Gewijzigd op 14 November 2020 09:21
Beeld van de verwoestingen in Liberia. Foto ZOA
Beeld van de verwoestingen in Liberia. Foto ZOA

In een pick-up truck brachten soldaten van Taylor kindsoldaat James naar het front. Zij vroegen: „Wil je vechten?” Hij vertelt mij nu, zo veel jaar later: „Als ik nee gezegd had, zouden ze mij direct hebben gedood. Dus ik vocht. En ik schoot.”Zelf kreeg James een schot in zijn bovenbeen. Zijn medische behandeling kostte een maand. Hij loopt nog steeds ietwat vreemd. Na die maand moest hij opnieuw vechten. De jongen heeft mensen gedood. In 2003 kwam hij al vechtend in Monrovia. Tien jaar was hij toen.

Een familielid van James zag hem en vertelde hem waar zijn vader was. Maar zijn vader bleek hem niet te kennen. Of wilde hij hem niet kennen? James liep over. Van de Liberian United for Reconciliation and Democracy (LURD) naar het leger van Taylor. De chief security van die soldaten knipte hem het lange haar af. Toen herkende James’ vader hem weer.

Twee weken schoot James nog voor Taylor op z’n vroegere makkers. Toen was Taylor verslagen. En vastbesloten heeft James op dat ogenblik gezegd: „Ik zal nooit meer vechten.”

Burgeroorlog

De grondstof van de burgeroorlog, die van 1989 tot 2003 duurde, begon zich al lang geleden te vormen. In 1821 kocht een genootschap van voormalige slaven in de VS het domein rond Kaap Mesurado. Dat moest kolonisatiegebied worden voor vrijgelaten negerslaven. De eerste vrijgelaten slaven kwamen in 1822 aan land. Een blanke Amerikaan, Jehudi Ashmun, ontpopte zich als leider en wordt beschouwd als de stichter van het land Liberia. Maar vanaf 1841 fungeerde Joseph Jenkins Roberts –een zoon van de vrije zwarten uit Amerika– als gouverneur.

Liberia was dus nooit een blanke kolonie. Roberts breidde het gebied sterk uit. Dat leidde soms al tot strijd met de oorspronkelijke, inheemse bevolking. Zo ontstond er een nieuw dilemma: de tegenstelling tussen zwarten onderling. Er groeide –en dat was begrijpelijk– onenigheid tussen de leidende groep van de uit Amerika afkomstige negers en hun afstammelingen enerzijds en de autochtone bevolking anderzijds.

De blanke Amerikanen trokken zich geleidelijk terug. De zwarte emigranten die afkomstig waren uit de Verenigde Staten kregen de naam Americo-Liberians. Golden zij in de VS als tweederangsburgers, in Liberia gaven zij leiding. Nog altijd woonden er echter minstens vijftien oorspronkelijke etnische groepen in het land. Deze werden als relatief onbeschaafd beschouwd. De Americo-Liberians communiceerden totaal niet met hen. En de vrijgekomen Amerikaanse slaven kregen de naam ”black colonists”.

Firestone

Gouverneur Roberts riep op 26 juli 1847 de onafhankelijkheid van Liberia uit. Hij werd president. Zijn Americo-Liberians trokken aan de touwtjes, ook al vormden ze nooit meer dan 5 procent van de totale bevolking. Zij noemden de vijftien in het gebied van het huidige Liberia levende stammen ”Congo people”. Die originele etnische groepen voelden zich onderdrukt. In de praktijk waren zij tweederangsburgers.

Roberts en de zijnen zorgden niet voor onderwijs en ontwikkeling van de andere stammen en voor infrastructuur. De stammen vochten ondertussen onderling hun twisten uit. Daarbij merkt Nic Street, de ZOA-landdirecteur voor Liberia, op: „Ik ben er zeker van dat de Americo-Liberians die stammenoorlogen manipuleerden.” De Verenigde Staten beschermden de heersende klasse en niet de oorspronkelijke bewoners. Er was sprake van een onevenwichtige machtsverhouding tussen allochtonen en autochtonen.

In 1926 wist de Amerikaanse rubberfabrikant Firestone een soort leasecontract voor 4000 vierkante kilometer Liberiaans grondgebied te sluiten, dat voor 99 jaar van kracht zou zijn. Firestone vestigde een plantage. De Americo-Liberiaanse regering zegde 25.000 autochtone arbeiders toe. In 1930 bleek uit een rapport van de Volkenbond dat er praktisch gezien sprake was van slavernij. Americo-Liberians zouden zelfs slaven hebben geëxporteerd naar Equatoriaal Guinee. Het kostte president King zijn ambt.

De situatie in Liberia bevatte dus voldoende bestanddelen voor een burgeroorlog. Nog altijd werken er trouwens zo’n 14.000 rubbertappers voor Firestone. Zij verlaten de plantage niet. Formeel zijn ze vrij. In de praktijk betekent vertrek hongerlijden en meer armoe. Nu al beschikken deze mensen nauwelijks over goed water of sanitaire voorzieningen.

Voorspel

William Richard Tolbert trad in 1971 aan als president van Liberia. Hij voerde hervormingen in. Toch ontstond er oppositie. Tolbert deed ook goede dingen, maar was min of meer verantwoordelijk voor een verslechterde relatie met de VS. Het leidde ertoe dat de Amerikanen uit Liberia vertrokken. In 1980 pleegde de voormalige sergeant Samuel Doe een staatsgreep. Tolbert zou toen zijn gedood. Zijn vrouw vertelde dat de CIA opdracht gaf hem te vergiftigen.

Doe was de eerste autochtone president. Hij behoorde tot de Krahnstam en had weinig scholing. Alle stammen in Liberia hebben hun eigen district. Doe leefde in de provincie Grand Yedda. De nieuwe machthebber verhief altijd z’n eigen stamgenoten. Dus feitelijk speelde het Grand Yeddadistrict en een daar levende clan de baas. Doe joeg bijna alle vroegere bondgenoten en hoge ambtenaren weg. Zo nam de intolerantie toe.

De Americo-Liberian Charles Taylor participeerde aanvankelijk in de regering van Doe. Hij zou een bedrag van 900.000 Amerikaanse dollar hebben ontvreemd, vluchtte naar de VS, kwam in de gevangenis en ontsnapte. Hij sloot een deal met de Libische leider Khadaffi. Met diens geld trainde hij in Benin een paar honderd huurlingen. Ondertussen bleek Doe steeds wreder.

In 1985 trachtte Thomas Quiponka de macht over te nemen. Dat lukte niet. De VS pompten zelfs geld in het regime van Doe, omdat ze in hem een bondgenoot zagen.

Burgeroorlog

In december 1989 begon Taylor als leider van het Front National Patriotique du Liberia (FNPL) samen met Prince Johnson vanuit Ivoorkust een opstand tegen het bewind van Doe in het noordoosten van het land.

Waarom gaf Ivoorkust Taylor permissie om vanuit dat land Liberia binnen te vallen? Insiders zeggen: Doe doodde een zoon van z’n voorganger president Tolbert. Die zoon was getrouwd met een dochter van de president van Ivoorkust. Daardoor zou Ivoorkust hebben toegestaan dat Taylor vanuit dat land Liberia binnenviel.

Volgens insiders kreeg Taylor permissie van de Ivoriaanse regering om Liberia vanuit Ivoorkust binnen te vallen omdat Taylor een zoon van

De Giostam uit de provincie Nimba –door Doe geminacht– sloot zich goeddeels aan bij Taylor. Samen met hem keerde zij zich tegen het leger van president Doe en zijn bevoorrechte Grand Yedda. „Dit is jullie kans om revanche te nemen”, zei de charismatische Taylor tot de Gio. Hij koos zijn hoofdkwartier in Gbarnga in de provincie Bong. Zo betrok hij nog een extra etnische groep bij de strijd. En buitte hij, de Americo-Liberian, de spanning tussen de inheemse stammen uit ten gunste van eigen gewin.

Taylors FNPL bestond voor een deel uit drugsgebruikende kindsoldaten. De rebellen trokken moordend, verkrachtend en plunderend door het land. Hele dorpen gaven de opstandelingen prijs aan het vuur.

Sedert 1990 was er in het land alleen nog elektriciteit beschikbaar die was opgewekt door generators. Er was geen centrale meer. Niemand pleegde nog enige onderhoud aan wegen. Ook andere partijen zetten kindsoldaten in.

Niemand deed zijn best het land te bewerken. Het stond toch vast dat rebellen alles zouden verwoesten of stelen. Transport was niet mogelijk, want rebellen controleerden de wegen. Zo ontstond er hongersnood.

Onder druk van de VS en de Economische Samenwerking van West-Afrikaanse Staten (Ecowas) gingen Doe en de inmiddels van Taylors rebellenleger afgescheiden Johnson met elkaar in overleg. Doe vond de dood tijdens een in dit gesprek ontstaan vuurgevecht.

De ook onderling verdeelde rebellen –er was uiteindelijk sprake van negen vechtende partijen– kregen bijna het land onder hun verdeelde controle. Nigeriaanse troepen kwamen tussenbeide, maar verdedigden praktisch de macht van Taylor. Zo vervielen Liberia en Monrovia bijkans tot complete anarchie door met elkaar ruziënde rebellen.

Taylor kwam medio 1997 met 70 procent van de stemmen als overwinnaar uit de presidentsverkiezingen. De mening van veel mensen was: „Hij doodde mijn vader, hij doodde mijn moeder, maar toch kies ik hem. Anders ga ik ook dood.” En de verkiezingen gingen gepaard gingen met dreiging van geweld en geweren. Maatschappelijke herintegratie van tienduizenden kindsoldaten vormden slechts een van de vele problemen.

President Lansana Conté van Guinee stond in 1999 toe dat een groep van de Liberian United for Reconciliation and Democracy (LURD) vanuit zijn land Liberia binnenviel. En vanuit Ivoorkust drong de Movement for Democracy in Liberia (Model) ook het land binnen. Begin 2003 vielen LURD en Model Monrovia aan. Toen werd Taylor de grond te heet onder de voeten. Hij kreeg asiel in Nigeria.

Project

De Amerikanen voelden zich niet geroepen tot ingrijpen. In Liberia levende buitenlanders zeggen wrang: „Er was hier geen olie.” In oktober 2003 trokken de VN Liberia binnen. Een internationale troepenmacht bewaart nu de vrede. Onder supervisie van de VN trad in 2005 een nieuwe regering aan met de eerste werkelijk democratisch gekozen president van Liberia. Dit is Ellen Johnson-Sirleaf, een Americo-Liberian…

Ondertussen verliet de middenklasse van de bevolking het land. Veel mensen trokken naar de Verenigde Staten. De vroegere Americo-Liberians maken nog ongeveer 2 procent van de bevolking uit.

De burgeroorlog heeft voor een demografische aardverschuiving gezorgd. Monrovia telde in 1980 ongeveer 400.000 inwoners. Nu wonen er circa 1,1 miljoen mensen. De binnenlandse vluchtelingen vestigden zich om hun eigen veiligheid te waarborgen in het moerasgebied. Zo ontstonden slums.

Daar komt veel malaria en cholera voor. Het water in dit gebied is slecht, wat zorgt voor acute diarree. Ook de vele wezen vormen een probleem. Soms verkopen arme ouders hun kinderen ter adoptie. Hoge politici en soldaten werken daaraan mee.

Liberia zou er bovenop kunnen komen. Tot 1980 was er in dit land geen extreme armoede. Het land zou naar die situatie kunnen terugkeren. Het regent er genoeg. De grond is vruchtbaar. Er zijn bodemschatten. Als mensen voor hun eigen voedsel willen zorgen kan dat. Maar de landbouw is onontwikkeld. Daarom besloot het Reformatorisch Dagblad in samenwerking met ZOA Vluchtelingenzorg de Liberianen te helpen.

Dit is het derde artikel in een serie van vier over de RD-actie ”Laat Liberia leven”.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer