Dorst
De tongen in onze tekst versmachten van de dorst. Nu is dorst in het natuurlijke pijnlijker dan honger. In het geestelijke is de dorst zeer smartelijk voor de ziel, wanneer zij verstoken is van haar Verbondsgod, Zijn aangezicht niet zien kan en Zijn stem niet kan horen. Dat doet het hart uitroepen: „Is iemands smart zoals de mijne?”Als zij nagaan en bedenken hoe goed en verkwikkend het leven in Gods nabijheid was, o, dan was dat zo dierbaar. Al zou iemand al het goed van zijn huis geven, ze zouden het veracht hebben. In hun hart was meer blijdschap als God Zijn aanschijn deed lichten dan wanneer het koren en de most van de goddelozen zouden vermenigvuldigen.
Zij gaan dan na dat zij zelf die fontein hebben toegestopt door het slijk en de modder van hun ongerechtigheid. O, verborg God Zich in Zijn vrijmacht voor de ziel, zodat zij versmachten van dorst zonder water te vinden, dat was nog dragelijk. Dat zij steeds tegen een goeddoend God zondigen, o, dat smart hun. De tong kleefde van dorst soms aan het gehemelte, zodat er bijna geen vermogen meer was om hun staat te overdenken. Er komt dan een stilzwijgen, zij zijn verstomd. Zij liggen als het ware tussen twee rijen van stenen. Zij durven de mond niet meer open te doen. Zij roepen het uit met de kerk: „Waarom verhardt Gij onze harten, o Heere?”
Alexander Comrie, predikant te Woubrugge
(Verzameling van leerredenen, 1749)