Een tweede Gouden Eeuw voor Nederland
Titel:
”1900. Hoogtij van burgerlijke cultuur. Nederlandse cultuur in Europese context”
Auteur: Jan Bank en Maarten van Buuren
Uitgeverij: SDU
Den Haag, 2001
ISBN 90 12 08622 1
Pagina’s: 624
Prijs: € 43,11 (ƒ 95,-).De Duitsers kennen het gezegde „Die äusserste Konsequenz führt zum Tode”, de Nederlanders berekenen wat de financiële gevolgen zijn van fanatisme. Die zijn altijd negatief. De Hollandse koopmansgeest duldt daarom geen radicale stellingname. De tolerante discussiecultuur voorkwam dat aan het begin van de twintigste eeuw de maatschappij in verval raakte. Jan Bank en Maarten van Buuren, de samenstellers van het derde deel in de reeks ”Nederlandse cultuur in Europese context”, noemen de periode rond 1900 zelfs een ”Hoogtij van burgerlijke cultuur”.
Bij de culturele voorhoede in Europa bestond aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw angst voor degeneratie. Zij vreesde dat alle verworvenheden van voorbije decennia verloren zouden gaan door een golf van decadentie en door de opkomst van het proletariaat. Zelf beschouwde de burgerlijke elite zich als hoog gecultiveerd, maar ze was bang deze ontbindende krachten niet te kunnen weerstaan.
Toen Abraham Kuyper in ”De Standaard” van 1 januari 1900 nog eens omkeek naar de achterliggende eeuw schreef hij: „Schier alles is anders geworden, omgebouwd en van den nieuwen geest doortrokken. Maar wat anders was van deze niets sparende omkeering der toestanden het resultaat, dan een desorganisatie, een ontwording, die het hart met pijnlijken zorg voor de toekost vervuld? … Ook het kind der wereld erkent in oogenblikken van oprechtheid, dat deze eeuw van kennis en wetenschap wel het hoofd heeft vervuld, maar het hart leeg en koud heeft gelaten.”
Bijna driekwart eeuw later sloot de historicus Jan Romein zich in zijn boek ”Op het breukvlak van twee eeuwen” aan bij het oordeel van de stoere calvinist toen hij schreef: „Er hangt een geur van herfsttij om die jaren.”
Tweede Gouden Eeuw
Bank en Van Buuren ontkennen de angst voor verval in hun boek over het begin van de twintigste eeuw niet. Maar zij komen toch tot een veel positiever oordeel. De vrees voor degeneratie was in Nederland minder sterk dan in landen als Engeland en Frankrijk. De auteurs wijzen erop dat de angst de burgerlijke elite niet verlamde, maar juist aanspoorde om de dreigende factoren het hoofd te bieden. In plaats van het proletariaat te vrezen, spande de gegoede burgerij zich in om de arbeider op te voeden. Daarom kreeg rond de eeuwwisseling het onderwijs hoge prioriteit. „Goede scholing was een serum tegen verval. Het leerde de arbeider zijn verstand te gebruiken in plaats van zijn instinct. De onderwijzer had in die tijd aanzien.”
De samenstellers van het derde deel in de IJkpuntenreeks benadrukken dat de jaren rond 1900 „van hoog niveau” waren. Zij wijzen op prestaties op terrein van bouwkunst, literatuur, muziek en natuurwetenschappen. Daarvoor voeren zij talloze voorbeelden aan. Zo kregen tussen 1901 en 1913 liefst vijf Nederlandse natuurkundigen de Nobelprijs. Bank en Van Buuren spreken zelfs over een Tweede Gouden Eeuw.
Naast de culturele wapenfeiten roemen de schrijvers de tolerante discussiecultuur die er aan het begin van de twintigste eeuw in Nederland heerste. Iedereen kreeg de ruimte om er een eigen mening op na te houden zolang dat maar niet tot extremisme leidde. Degene die zich niet aan deze regel hield, viel buiten de boot. Dat verklaart waarom de aanhangers van Troelstra, die er in 1918 niet in slaagden een revolutie te ontketenen, tot na de Tweede Wereldoorlog volledig werden uitgesloten van het overlegmodel. Voor onruststokers was honderd jaar geleden in Nederland geen plaats.
Politiek en economie
Het is zeker waar dat niet alleen aan het eind van de vorige eeuw, maar ook het begin van dat tijdvak het poldermodel een zekere populariteit had. Maar door daar veel nadruk op te leggen, gaan de schrijvers van het boek voorbij aan de polariserende politiek die leiders van het eenvoudige volk bedreven. Kuyper was de verdediger van de antithese. Tussen christenen en niet-christenen gaapte volgens hem een diepe kloof. Bij de liberalen was omstreeks 1900 sprake van groeiende meningsverschillen en de arbeiders werden strijdbaarder naarmate dat deze groep emancipeerden.
Politieke ontwikkelingen en economische veranderingen krijgen trouwens in dit deel relatief weinig aandacht. De gekozen thema’s liggen vooral op het terrein van kunsten, wetenschappen en sociale ontwikkelingen. Op zich is dat legitiem. Maar de vraag is of daarmee een geïntegreerde cultuurgeschiedenis van Nederland is geboden. Of we dat willen of niet: politiek en economie zijn nu eenmaal dominantie factoren in een samenleving.
Godsdienst
Positief is dat in vergelijking met veel andere historische overzichtswerken aan de godsdienstige ontwikkeling behoorlijk aandacht wordt geschonken. Zowel aan de rooms-katholieke als aan de protestantse wereld wijden de schrijvers elk in een apart hoofdstuk. Daarbij krijgt de orthodox-gereformeerde stroom binnen en buiten de Nederlandse Hervormde Kerk zeker aandacht.
Maar in deze hoofdstukken zijn ook duidelijke omissies. Zo wordt niet ingegaan op de invloed die de Gereformeerde Kerken hebben gehad op de samenleving. Dat de afgescheidenen geen gemeenschap wilden hebben met het modernisme in de hervormde kerk wordt verklaard uit hun „ongetemperde verkiezingsleer”, waardoor ze hun eigen gemeente als de ware en de hervormde als de valse kerk zien. In de paragraaf over de bevindelijkheid gaan de schrijvers voorbij aan de betekenis van de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Gemeenten, terwijl ze wel de positie van ds. Lourens Boone beschrijven. Relatief veel aandacht geven ze aan onkerkelijke gezelschappen en de rol van oefenaars. Maar dat juist rond 1900 in die kringen een toenemend verlangen naar een geordend kerkelijk leven bestond, komt niet aan bod.
Grasduinen
Het doel van de IJkpuntenreeks is de Nederlandse cultuur te bezien in samenhang met de Europese. Die bedoeling komt in het boek niet voldoende uit de verf. Slechts sporadisch wordt de relatie tussen Nederlandse en Europese ontwikkelingen gelegd. Ondanks die manco’s biedt de bundel ”1900 – Hoogtij van burgerlijke cultuur” veel materiaal, niet in het minst door de rijkdom aan citaten en de uitgebreide literatuurverwijzingen. Voor wetenschappers en historisch geïnteresseerden is hier een ”Fundgrube” die je niet in één adem uitleest, maar waarin je uren kunt grasduinen.