Cultuur & boeken

De beste dichters van het land

Eigenlijk ben ik niet zo’n poëzielezer. Gedichten zijn moeilijk, je moet er lang over nadenken, peinzen, mediteren. En begrijp je dan wat er staat? Vergeet het maar. Toch zit ik nu ineens met drie prachtige gedichtenbloemlezingen in handen. Een met de honderd mooiste gedichten over „geloof en inspiratie.” Een met christelijke poëzie van de afgelopen halve eeuw. En een met de tachtig beste gedichten uit de hele Nederlandse literatuur. Daar zou ik toch ten minste tien jaar mee toe moeten kunnen.

Enny de Bruijn
26 November 2008 08:49Gewijzigd op 14 November 2020 06:47

Het allermooiste boek van deze drie mooie boeken is ”Lyriek van de Lage Landen”, samengesteld door Paul Claes. Helemaal inspelend op de nieuwste trend om van alle terreinen van het leven een canon samen te stellen. We beschikken inmiddels over een canon van de geschiedenis, van de religiegeschiedenis, van de filosofie en van de literatuur - om nog maar te zwijgen van plaatselijke canons of refocanons. Alleen een canon van de Nederlandse poëzie, die hadden we nog niet, en daar heeft Paul Claes ons nu aan geholpen.Traditie
Voor deze prachtig vormgegeven bundel - kloek formaat, gebonden, leeslint, rustige letter, grote kleurenillustraties- past maar één woord: indrukwekkend. Het boek bevat slechts hoogtepunten, en dat levert een groot feest van herkenning op. Het lied van Heer Halewijn, het hofje van Suster Bertken, de moerbeitoppen van Beets, de witte waterlelie van Van Eeden, de befloersde trom van Bilderdijk, de Dapperstraat van Bloem, de tuinman van Van Eyck.

Het boek eindigt met dichters als Lucebert, Hanlo, Claus en Harmsen van Beek. Iedereen die ná 1930 geboren is komt niet in aanmerking, omdat „de selectie van de actuele lyriek nog volop aan de gang is.” Met andere woorden: Hagar Peeters, Ilja Leonard Pfeijffer en Gerrit Komrij moeten eerst nog maar eens bewijzen dat ze de tijd doorstaan, dat ze passen in het lijstje van Vondel (”Constantijntje, ’t zaligh kijntje”), Revius (”’t En zijn de Joden niet”), Gorter (”Zie je, ik hou van je”), Gossaert (”Hij sprak en zeide”), Nijhoff (”Ik ging naar Bommel om de brug te zien”), Slauerhoff (”Alleen in mijn gedichten kan ik wonen”) en Marsman (”Denkend aan Holland”). Een enkele keer denk je: Waarom dít gedicht van Achterberg of Kloos, en niet een ander? Maar dat denk je niet vaak.

De samensteller beoefent een beproefd stramien: mooi portret van de dichter, liefst in kleur, met een korte typering van leven en werk, daarna het gedicht met toelichting en eventueel woordverklaring. Er zijn ook beknopte inleidingen op de verschillende perioden uit de literatuurgeschiedenis. Niet te lang, niet te kort, niet omstreden en niet vernieuwend. Soms een beetje al te traditioneel, bijvoorbeeld in de typering van de achttiende eeuw, toen de burgerij volgens Claes „verviel tot zelfgenoegzaamheid” en de lyriek van de renaissance „verwaterde (…) tot de huisvlijt van het classicisme.” Dat zijn toch opvattingen die slechts in oude en verouderde literatuurgeschiedenissen terug te vinden zijn.

Niettemin: een geweldig boek vol topgedichten. Een boek voor het onderwijs, voor bevlogen leraren die hun leerlingen de grote poëzie uit de traditie willen meegeven. Maar ook een boek voor gewone lezers, voor iedereen die ooit getroffen is geweest door zo’n regel die hem éven buiten zijn gewone bestaan plaatste en de dingen met andere ogen liet zien. „Bestijg den trein nooit zonder uw valies van dromen” - zo’n regel.

Christendichters
Waar Claes ophoudt, beginnen de twee andere bundels, die bovendien de specifiek-religieuze poëzie tot onderwerp hebben. Niet dat Claes daar geen aandacht voor heeft, integendeel, de christelijk en calvinistisch getoonzette gedichten zijn bij hem rijkelijk vertegenwoordigd. Maar zijn selectie is uit de aard der zaak breder; de canon beperkt zich nu eenmaal niet tot christelijke poëzie.

”Symbolen worden tot cimbalen” heet de bloemlezing met honderd gedichten over „geloof en inspiratie.” Bijna dezelfde titel als die van een vergelijkbare bloemlezing van acht jaar geleden. Samensteller Abeltje Hogenkamp komt tijdens haar zoektocht uit bij dichters als Martinus Nijhoff, Ida Gerhardt, Gerrit Achterberg, Willem Jan Otten, Huub Oosterhuis, Marjoleine de Vos. Er zit zelfs hier en daar een historisch versje tussen, van Luyken, of Huygens. Het is een aardig boekje geworden, met mooie gedichten, maar als je voor slechts een tientje extra een dubbel zo dik standaardwerk met leeslintje kunt kopen… Dan zal de inhoud toch de doorslag moeten geven. In elk geval bevat deze bloemlezing gemiddeld (zeg: per tien bladzijden gemeten) iets minder toppoëzie dan ”Lyriek van de Lage Landen”, maar meer dan ”Brandaan van de christelijke poëzie”.

Die ”Brandaan” heeft dan ook een ander doel. Het boek wil geen top tachtig of top honderd geven, maar een uitvoerig overzicht bieden van de christelijke poëzie (hier opgevat als: werk van christelijke dichters) van de laatste vijftig jaar. Logisch dat niet elke bladzijde het niveau van de canon haalt - al is de kwaliteit ook hier hoog.

Samensteller Rien van den Berg moet bergen gedichten gelezen hebben, van Gerrit Achterberg tot Rikkert Zuiderveld, van Jaap Zijlstra tot Michel van der Plas. Heel prominent in de bloemlezing aanwezig is Willem Barnard, onbetwist de grootste christendichter van het moment. Al die namen geven tussen de regels door al iets aan van Van den Bergs meetlat: hij kijkt naar kwalitatief hoogwaardige poëzie, die best tegendraads of omstreden mag zijn, die een christelijk publiek zelfs af en toe schokken mag. Hier niet zozeer mooie, vertrouwde klanken als wel heftig aandoende, existentiële poëzie.

Nel Benschop
Rijk vertegenwoordigd zijn de dichters die zich rond het tijdschrift Liter bewegen (vroeger Woordwerk en Bloknoot): Menno van der Beek, Henk Knol, Hilbrand Rozema, Harmen Wind, Koos Geerds, Juliën Holtrigter, Lenze Bouwers enzovoort. Dat is natuurlijk niet onterecht, want er zijn verzen van hun hand die het in zich hebben om klassiek te worden: ”De koe moest baren” van Koos Geerds, ”Jaël” van Menno van der Beek, ”Abri” van Henk Knol, ”Eindaugustuswind” van Willem Jan Otten, om maar wat te noemen.

Toch kun je je afvragen: slechts één gedicht van de grote Martinus Nijhoff in zijn nadagen, en drie, vier, vijf stuks van Jan de Bas, Ria Borkent, Jaap Zijlstra? En andersom: waarom niet meer aandacht voor pastorale poëzie in een overzichtsbundel van de christelijke poëzie? In de historische letterkunde is de laatste twintig, dertig jaar meer en meer de trend om juist allerlei dichters uit de ’lagere’ cultuur voor het voetlicht te halen. De grenzen tussen hoog en laag worden minder scherp, en wie een cultuur echt in beeld wil brengen, kan niet om de populaire dichters heen.

Die keus heeft Rien van den Berg echter niet gemaakt, en dat is natuurlijk zijn goed recht als bloemlezer. Toch vind ik, zelfs als ’hoge’ literatuur de norm is, dat iemand als Nel Benschop aandacht zou verdienen. Niet dat elk gedicht van haar even goed is, maar er zijn er toch bij die de toets der kritiek prima kunnen doorstaan. Waarom zouden tamelijk marginale verzen van Sergej Visser en Theo Coenraads wél een plekje moeten krijgen en deze uiterst invloedrijke dichteres niet?

Maar dat is natuurlijk de kritiek die elke bloemlezing altijd ten deel valt: waarom déze keuzes, waarom geen andere? Iedere recensent zou het anders doen, dat spreekt vanzelf. Het laat echter onverlet dat er genoeg moois te vinden valt in deze ”Brandaan van de christelijke poëzie” - een fraai klassiek vormgegeven standaardwerk waar geen onderzoeker voortaan omheen kan.

Bovendien: een bloemlezing moet toch vooral op het gebruik worden afgerekend. Niemand leest zo’n boek achter elkaar uit. Het gaat bij kleine stukjes tegelijk. Eén gedicht voor het slapengaan, meer niet. Je bladert een beetje, en dan vind je zomaar een juweeltje. Eén regel kan genoeg zijn.

N.a.v. ”Lyriek van de Lage Landen. De canon in tachtig gedichten”, ed. Paul Claes; uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2008; ISBN 978 90 234 3288 3; 312 blz.; € 24,90;

”Symbolen worden tot cimbalen. De honderd mooiste Nederlandse gedichten over geloof en inspiratie”, ed. Abeltje Hogenkamp; uitg. Prometheus, Amsterdam, 2008; ISBN 978 90 446 1201 1; 204 blz.; € 15,-;

”Brandaan van de christelijke poëzie”, ed. Rien van den Berg; uitg. Brandaan, Barneveld, 2008; ISBN 978 94 6005 001 5; 368 blz.; € 25,-.


Boodschap van Barnard
Buiten, achter het raam, staan troosteloze gebouwen te druilen in het grijze licht van een novembermiddag. Binnen, in een kale, felverlichte ruimte in het gebouw van de Vrije Universiteit, zitten tientallen dichters. Geen van hen laat zich echter door sfeer of omstandigheden uit het veld slaan. Ze dragen met gloed, soms zelfs met welbehagen, hun verzen voor - de een na de ander. Tot uitgever Peter van Dijk met een blik op de klok de voordrachten hardvochtig afbreekt. Daarop snelt iedereen naar de inmiddels gevulde wijnglazen, Hans Werkman begint handtekeningen te verzamelen, Hilbrand Rozema tekent een eilandje naast zijn naam en Steven van der Gaauw is verlegen met de eer die hem te beurt gevallen is: hij mocht als vormgever het eerste exemplaar van de ”Brandaan van de christelijke poëzie” in ontvangst nemen.

Hoogtepunt van de ”Brandaan”-presentatie, gisteren in Amsterdam, was echter de bijdrage van Willem Barnard. Hij was zelf niet in staat om te komen, en de P. C. Hooftprijs hoefde van hem ook niet meer. Maar zijn boodschap voor de verzamelde poëziebeoefenaars, voorgelezen door Rien van den Berg, was helder:

„Al dagenlang ben ik bezig met een gedicht waarvan ik weet dat het moet, maar het wil niet. Het gelooft niet in mij.

Waar moet het over gaan? Dat is het nu net: een goed gedicht schrijft zichzelf, gáát over zichzelf, verrast je door wat het blijkt te zijn. Maar dit gedicht dat maar niet wil, gaat ergens over dat ik al weet en dat belemmert zijn geboorte.

Ik kan dus net zo goed even vertellen wat er aan de hand is, maar niet uit de schrijvende hand op papier komt. Ik had iemand op bezoek die een gedicht van Lucebert uit zijn geheugen opdiepte dat mij ongemeen trof. Ik wist er zo op het gehoor geen raad mee, maar het stond als een huis. Een huis om in te wonen. (…)

Ik vond het zo goed dat ik niet jaloers werd. De bewondering overstelpte mijn jaloezie, want mij was het niet gegeven zo’n overrompelend gedicht te schrijven. Mijn poëzie is trouwens eerder overredend dan overstelpend, eerder naar binnen gekeerd dan explosief. En juist dat stillere, peinzende, meditatieve ergerde mij, geconfronteerd met Lucebert.

Ik wou daar uiting aan geven, aan die ergernis. Maar het lukte niet, het was te vooropgezet, die bedoeling. Gedichten met een bedoeling zijn al bij voorbaat mislukt. Een gedicht moet geen bedoeling hebben, maar een bedoeling zijn.”

Rien van den Berg treedt de komende weken op in boekhandels op diverse plaatsen in het land, en geeft tot slot op 20 februari een gastcollege aan de Vrije Universiteit tijdens een studiedag over christelijke literatuur, belegd door het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands protestantisme. Meer informatie: info@uitgeverijbrandaan.nl.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer