De laatste biezentelers
Eens had Nederland een leger biezentelers, nu nog maar een handvol. Commercieel is de bedrijfstak volstrekt oninteressant geworden. Toch volharden de gebroeders Visscher in hun strijd tegen te schoon water en vraatzuchtige zwanen. De bies moet blijven. „Al was het alleen maar voor eigen gebruik.”
De oogst van het achterliggende seizoen ligt opgeslagen in een zwarthouten schuur aan de Achterweg. Gebost en wel, op landbouwkarren. Een goed jaar was het niet. „Te vroeg mooi weer, waardoor de bies kort bleef”, laat Julian Visscher weten. „In het voorjaar heeft hij juist regen nodig. Die kwam op het moment dat we gingen oogsten. Dan heb je dubbel pech. We kunnen momenteel niet aan de vraag voldoen.”Het Genemuidense bedrijf van de gebroeders Helmich en Julian Visscher verhandelt zowel de bies uit zoet als die uit zout en brak water. De zoute en brakke importeren ze uit Duitsland, de zoete telen ze zelf. Voornamelijk in kweekvelden achter waterzuiveringsbedrijven langs de randmeren en in de Flevopolder. „Die huren we van het waterschap.”
De enige binnenlandse concurrent is firma De Lange, ook in Genemuiden. De biezen in het Zwarte Water bij hun woonplaats mogen de biezentelers niet meer snijden. „Dat is natuurreservaat geworden.” Nog even en het oogsten bij de randmeren is ook voorbij. Daar worden alle jonge loten opgevreten door de zwanen. „Omdat die beschermd zijn en wij niet, kunnen we er niets aan doen. We zijn zelfs bij de Raad van State geweest, maar we kregen nul op het rekest. Als je een zwaan afschiet, word je zelf geliquideerd.”
Vierde generatie
Jarenlang werkten de gebroeders in de tapijtindustrie en bij een lokale aannemer. Toen hun vader 65 werd, keerden ze terug naar het biezenbedrijf. Meer uit nostalgie dan uit financiële overwegingen. „Het is een familiebedrijf, wij zijn de vierde generatie”, verklaart Julian. „Als De Lange en wij ermee stoppen, is het over en uit met de biezenteelt in Nederland.”
De laatste tien jaar ging het heel snel met de teloorgang van de bies, die wereldwijd stokoude papieren heeft. „Er mag veel minder met onkruidverdelger worden gewerkt. Daardoor verdringt het onkruid de biezen. En het water wordt schoner. Een bies heeft vuil water nodig, hij leeft van het slib. Dat is er bijna niet meer. Tien jaar geleden sneden we nog zo’n 50.000 bossen, dit jaar kwamen we amper aan de 12.000.”
Om het hoofd boven water te houden, begonnen de broers een nevenactiviteit. In opdracht van provincies, waterschappen en aannemers leggen ze natuurvriendelijke oevers aan door die te beplanten met riet, biezen en andere waterflora. Op een bed van kokosmatten. „Dat is inmiddels de hoofdmoot van ons bedrijf, de biezen zijn bijzaak geworden. Daardoor kunnen we de biezenteelt in stand houden, anders was die ook bij ons verleden tijd.”
Stoelenmatters
In het voorjaar hebben de gebroeders de handen vol aan het vechten tegen het onkruid in de kweekvelden. Het oogsten, in de zomer, gebeurt met de snit, een variant van de sikkel. „We hebben het al eens met een machine geprobeerd, maar dat wil nog niet echt lukken. In de winter kunnen we wel met een maaikorf de oude rommel afmaaien, om weer een schoon veld te hebben voor het volgende seizoen.”
De bundels biezen, met een omvang van pakweg 80 centimeter, worden ter plekke gedroogd op zogenaamde klaverruiters. De bossen worden regelmatig gedraaid, zodat het vocht aan alle kanten kan verdampen. Tijdens het drogen nemen omvang en gewicht drastisch af. Het eindproduct, dat vanuit de schuur aan de Achterweg wordt geleverd, is goed voor 8 tot 10 euro per kilo. „Je uren moet je niet rekenen”, erkent Julian. „Van het oogsten tot de verkoop heb je elke bos zo’n 25 keer in handen gehad.”
Afnemers zijn de stoelenmatters in het land, een vergrijzend gezelschap. De biezen vloermat van vaderlandse bodem is verdwenen. „Die is niet meer te betalen.” De vierde generatie Visscher blijft nog wel biezen telen, verwacht de Genemuider. „Al was het alleen maar voor eigen gebruik.” Voor de vijfde generatie heeft hij weinig hoop. „Daarvoor heb je niet alleen biezen, maar ook matters nodig. Als die er niet meer zijn, houdt het op.”
De matter van Genemuiden
Hij leerde het ambacht van woonwagenbewoners en droeg de vaardigheid over aan zijn kinderen. Die geloven het inmiddels wel, maar Jan Visscher kan het matten niet laten. „Ik ben tussen de biezen geboren, die zitten in m’n bloed.”
In de gepotdekselde schuur achter zijn huis heeft Jan Visscher (71) zijn werkplaats, waar hij klust, biezen selecteert en stoelen mat. Voor het geld hoeft het niet, maar hij kan het niet laten. „Wij hebben er altijd een goede boterham mee verdiend, maar vandaag zit er geen brood meer in. Nog even en het is gebeurd met de bies. Het water heeft te weinig voeding. Als u geen eten krijgt, gaat u ook dood.”
Voor het matten van zijn stoelen, in opdracht van antiquairs, kerkvoogdijen en particulieren, is er in ieder geval nog genoeg. De Genemuider leerde het ambacht van rondtrekkende woonwagenbewoners. „Die mensen hebben een slechte naam, maar wij hadden er prima contact mee. Ze kochten bij ons de biezen en maakten in opdracht stoelzittingen. We leverden destijds aan 22 stoelfabrieken in heel Nederland, waaronder meubelfabriek Oisterfabriek. Inmiddels ook failliet.”
Na het aanbreken van een nieuwe bos, selecteert de stoelenmatter eerst de dikke stengels. „Die zijn voor de whisky- en cognacfabrieken in Engeland en Frankrijk. Ze gebruiken de biezen om er hun vaten mee te dichten. In tegenstelling tot hennep is de bies reuk- en smaakloos.”
Nadat hij de resterende biezen nat en daardoor buigzaam heeft gemaakt, gaat de matter aan de slag. Vooral met zijn driehoekige zittingen maakte hij naam. „Als je die niet goed vlecht, houd je het geen tien minuten uit op zo’n stoel.”
Onduidelijk is voor de Genemuider hoe veel stoelenmatters het land nog telt. Zeker is dat het stuk voor stuk hobbyisten zijn. „Vraag je een commercieel tarief, dan krijg je geen enkele stoel. Voor mij is het puur liefhebberij. En de drang om het vak in stand te houden, al zal dat niet meevallen. Op markten voor oude ambachten krijg je alle mogelijke en onmogelijke vragen, maar het is maar een enkeling die het vak wil leren. Zelfs in Genemuiden ben ik de laatste die het matten nog in praktijk brengt.”
Bakermat van de tapijtindustrie
Vanuit diepe armoe werkte Genemuiden zich op tot een welvarende gemeenschap. Dankzij de tapijtindustrie, die voortkwam uit de biezenteelt. Alleen daarom al verdient de bies er een eervolle plek. Desnoods in het Tapijtmuseum.
Al in de 16e eeuw was Genemuiden actief in het oogsten en verwerken van biezen. Generaties lang trokken Genemuider mannen en jongens naar de moerassige kusten van de Zuiderzee, om het oevergewas te oogsten. De gedroogde bossen werden opgeslagen op de zolders van woningen en schuren. In het winterseizoen verwerkte het nijvere volk de biezen tot rolmatten, met behulp van een houten raamwerk: het mattenraam. Halverwege de negentiende eeuw was bijna elke Genemuider die tot werken in staat was, inclusief kinderen en bejaarden, bij deze huisindustrie betrokken.
In 1910 kwam een nieuw soort biezenmat in productie. Strengen van gedroogde biezen werden aan elkaar genaaid tot karpetten, lopers en andersoortige matten. De bekendste was de blokmat, die de naam ”Genemuider mat” kreeg. De eerste fabriekjes om ze grootschalig te produceren, verrezen in 1916 en 1917.
Naast de productie van biezenmatten ontstond in deze periode de vervaardiging van kokosmatten. Het kokosgaren, gesponnen van vezels van de kokosnoot, kwam voornamelijk uit India. Na de Tweede Wereldoorlog moest de biezenmat het langzaam maar zeker afleggen tegen de kokosmat. In 1950 werkte pakweg een derde van de Genemuider beroepsbevolking in de kokosindustrie.
Vanaf 1965 ging het ook met deze business bergafwaarts. Opnieuw verzette Genemuiden de bakens, door in te spelen op de vraag naar zachte vloerbedekking. De biezenstad ontwikkelde zich in korte tijd tot de tapijtstad van Nederland. De producten van het volk aan het Zwarte Water gaan naar alle werelddelen. De biezencultuur, bakermat van de tapijtindustrie, is inmiddels oud en de verdwijning nabij. Nog één generatie, en informatie daarover is nog uitsluitend te verkrijgen bij het Tapijtmuseum van Genemuiden.