„Ik ben altijd bang als het zomer wordt”
CAPELLE A/D IJSSEL - Twee peuters (4 en bijna 2 jaar) verdronken deze week in een vijver; de een in Rotterdam, de ander in Heemskerk. Herma Koelewijn uit Capelle aan den IJssel kreeg koude rillingen bij het nieuws. In 2002 ontsnapte haar zoontje Wouter ternauwernood aan de verdrinkingsdood. „Het is een wonder dat hij er nog is.”
„Wat moeten de moeders van die verdronken peuters het moeilijk hebben”, zegt Koelewijn, moeder van acht kinderen. Zelf maakte zij met de rest van de familie in november 2002 beangstigende weken mee, nadat hun 2-jarige zoontje Wouter in een sloot was gevallen en dagenlang balanceerde op het randje van de dood.Op een zaterdagmorgen kregen de Koelewijnen de schrik van hun leven. „Ik had net twee weken een kleintje. We waren allemaal in en om het huis bezig. Wij hebben een grote tuin. Ik kijk vaak waar de kinderen zijn, dat zit er gewoon in. Eerder zag ik Wouter samen met twee andere kinderen bij ons konijn. Maar daar was hij niet meer. Toen werd ik ongerust. Zo’n ventje dribbelt alle kanten op. Toen ik een van de hekken, een landhek, zag openstaan, werd ik echt bezorgd. In de sloot achter het hek zag ik mijn zoontje drijven. Dat vergeet ik nooit meer. Hij lag doodstil op zijn rug, met zijn hoofdje onder water. Alleen zijn bruine jasje en zijn krullen waren zichtbaar. Ik sprong het water in om hem te pakken. Wouter was helemaal blauw aangelopen. Mijn man kwam samen met de kinderen op mijn gegil af. Hij pakte Wouter van mij over. We keken elkaar verbijsterd aan en zeiden: „Hij is dood.”
„Terwijl ik 1-1-2 belde, reanimeerde mijn man, die ambulanceverpleegkundige is, ons zoontje. Een van de kinderen hield het hoofdje van Wouter vast. Voor mijn man was het heel spannend. Ons mannetje was in levensgevaar.”
Kort daarna arriveerden andere hulpverleners. „Eerst de brandweer, toen de ambulance, daarna de traumahelikopter.” Een spoedtransport naar het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam volgde. „Wij gingen in een politiewagen achter de ambulance aan. Dat was heel apart. De hele weg was voor ons schoongeveegd.”
In het ziekenhuis streden artsen voor het kind. „De situatie was echt heel kritiek. Door massale vochtuittreding in de longen kon Wouter niet beademd worden. Daardoor kreeg hij onvoldoende zuurstof in het bloed. Zijn lichaamstemperatuur was maar 27 graden. Die zaterdagavond deelde een dokter ons mee dat er geen behandelingsmogelijkheden meer waren. De familie was naar het ziekenhuis gekomen om afscheid te nemen.”
De zondagavond na het ongeval gloorde er hoop. „Ze hebben een heel risicovolle beademingsmethode toegepast, waarbij onder grote druk zuurstof in de longen wordt geperst. De dokter, met wie we de avond ervoor een gesprek hadden gevoerd, was zeer verbaasd dat het goed ging.” Wouter kwam er weer bovenop. Vier dagen later mocht hij van de beademing.
„Wij zien het echt als een wonder dat hij het ongeluk heeft overleefd. In verschillende kerken is voorbede gedaan. Het werk van de artsen is gezegend. Voor ons is Wouter als het ware uit de doden opgewekt. Hij heeft 20 minuten in het water gelegen, maar lijkt weinig kwalijke gevolgen te ondervinden van het ongeluk. Mogelijk gaat hij door een lichte hersenbeschadiging wat spraakproblemen ontwikkelen. Maar dat kan ook een andere oorzaak hebben.”
Een schuldgevoel heeft Herma niet aan het ongeval overgehouden. „Zelf zorg ik altijd dat de hekken in onze tuin dicht zijn. Iemand moet een hek hebben opengemaakt, waarna Wouter naar buiten is geglipt.”
Nog meer dan voorheen is moeder Koelewijn bevreesd dat haar kinderen in het water wat zal overkomen. „Ik ben altijd weer bang als het zomer wordt. De kinderen zijn best waterratten. Ik zal ze niet alleen laten zwemmen. Naar drukke waterplassen of zwembaden gaan we niet. Daar heb je geen overzicht. De kinderen zonder zwemdiploma krijgen altijd een zwemvest aan. Als ik thuis aan het werk ben, hou ik ze altijd in de gaten. De schrik zit erin. Als de kinderen in de tuin spelen, zal ik nooit boven werken, want daar kan ik ze niet horen. Het vergt veel energie om op de kleintjes te letten. Ik ben best wel een kloek. Daar staat tegenover dat je dingen ook zult moeten overgeven. Ik leef niet in permanente angst. Daar zou niet mee te leven zijn.”
Het verbaast Herma dat haar zoontje zo gauw de draad weer heeft opgepakt. „Ik weet nog goed dat hij de eerste dag na zeventien dagen opname in het ziekenhuis weer thuis was. ’s Middags ging Wouter, zoals altijd, voor zijn bedje staan. Alsof hij zeggen wilde: Til me er maar in. Heel apart. Net of hij niet was weggeweest.”