„Kritiek op het geloof moet kunnen”
AMSTERDAM - Minister Donner van Justitie ziet wel iets in het geven van godsdienstonderwijs op openbare scholen. Volgens hem is de interreligieuze dialoog van wezenlijk belang voor de samenleving en kan het godsdienstonderwijs daaraan een bijdrage leveren.
De minister sprak zaterdag in Amsterdam in de Hofkerk aan de Linnaeushof, op enkele honderden meters afstand van de plaats waar in november 2004 filmmaker Theo van Gogh werd gedood. De CDA-afdeling van Amsterdam organiseerde een debat over het thema ”Religie, bindende kracht of scheidende macht?” Aan het debat -in een volle zaal met meer dan honderd mensen- namen onder anderen een predikant en een moslim deel.Minister Donner ziet er niets in de godsdienst tot privézaak te verklaren en uit het publieke domein te bannen. Dat leidt volgens hem tot fundamentalistische bezwaren tegen iedere godsdienstige uiting in het openbare leven. Hij noemde dit „struisvogelgedrag.”
Donner is wel voor scheiding van kerk en staat, maar hij stelde tegelijk dat zonder geloof duurzaam samenleven niet mogelijk is. Onder geloof verstaat hij ook het moderne mensbeeld: „Secularisatie is niet het verlies van geloof, maar veranderen van geloof.”
Volgens de bewindsman heeft de overheid belang bij een wederzijdse betrokkenheid van geloof en religie op de publieke zaak. „Het waarborgt de voortdurende ontwikkeling van de waarden en normen, waarmee nieuwe vraagstukken in de samenleving tegemoet getreden kunnen worden. De overheid dient daarbij niet te kiezen in de geloofsverscheidenheid binnen de samenleving.”
De minister constateerde dat tolerantie in Nederland tot voor kort vanzelfsprekend leek, maar dat er iets is misgegaan tijdens de snelle opkomst van de islam in Nederland. Samenleven in verscheidenheid gaat niet vanzelf. „Het vrolijk, op de meest kwetsende manier inhakken op alles wat met de islam te maken heeft, geeft geen blijk van wederzijdse aanpassing en wederzijdse aanvaarding. Kritiek op het geloof moet kunnen. We zeiden vroeger al dat we liever Turks dan paaps waren.”
Kritiek op geloof is echter iets anders dan kritiek op iemands uiterlijk, gedrag of mening, aldus Donner. „Het raakt fundamentele zekerheden en de identiteit van mensen. Het kan al helemaal niet zo zijn dat een deel van de bevolking losjes de meest kwetsende dingen kan zeggen over geloof en gedrag van anderen, maar onmiddellijk politie en justitie te hulp roept wanneer er kritiek komt op de eigen zekerheden en eigenaardigheden.”
Een eerste voorwaarde voor integratie is volgens Donner dat Nederland aanvaardt dat de islam hier blijvend een van de grote godsdiensten is. „Dat hoeft niet te betekenen dat we onmiddellijk de christelijke feestdagen vervangen of dupliceren met islamitische feestdagen.”
Donner acht de interreligieuze dialoog van wezenlijk belang voor de samenleving. „We moeten weer leren met geloofsverscheidenheid om te gaan en kerken en moskeeën dienen daarin voorop te gaan. Het gaat niet alleen om geloofsgeschillen tussen geloven in de klassieke zin. Ook degenen die in klassieke termen ’niks’ geloven, moeten erbij betrokken worden, want ook ’niks’ geloven is geloven. Het moderne denken is vaak een van de meer onverdraagzame geloven in de huidige tijd.” Daarna zei hij dat godsdienstonderwijs mogelijk ook op openbare scholen een bijdrage zou kunnen leveren.
Geweld
Na de minister sprak ds. C. H. W. van den Berg van de nabijgelegen protestantse gemeente De Bron. Hij zei dat de mensen zich moeten realiseren dat er een verband bestaat tussen de islam en het gewelddadig extremisme, al denkt niet iedere moslim in termen van geweld. De predikant vindt het integratieplaatje niet bemoedigend. „Moslims moeten geen kans krijgen om in het isolement te gaan.”
Volgens de predikant moet in de moskee Nederlands gesproken worden door in Nederland opgeleide imams. Ook is hij voor godsdienstonderwijs op openbare scholen, zodat alle Nederlanders inzicht krijgen in de betekenis van religie. „Als mensen helemaal niet willen integreren, is het beter dat ze kunnen vertrekken naar een land waar ze zich wel thuis voelen.”
De woorden van de predikant deden H. Karacaer, directeur van de Turkse organisatie Milli Görüs, denken aan het vijftiende-eeuwse Spanje, waar moslims en Joden geen bestaansrecht hadden. Hij vindt dat ds. Van den Berg een onjuiste vergelijking maakt als het gaat over geweld. „Bij de islam spreekt men over de begintijd, bij andere religies gaat het over vandaag.” Hij noemde als voorbeelden van het christendom in het verleden de kruistochten en de apartheid in Zuid-Afrika.
Karacaer wil toe naar „een islam die beter past bij dit stukje aarde. Moslims in Nederland moeten het geloof opnieuw gaan duiden. Daarvoor is geduld en ruimte nodig. Dat proces wordt verstoord als de mensen zeggen dat er geen plaats is voor de islam.”