„Op zondag vind ik het ’t moeilijkste”
APELDOORN - Connie Bakker heeft twee kinderen. De oudste zit zondags naast haar in de kerk. De jongste niet. Karel gaat niet meer. „Op zondag vind ik dat ’t moeilijkste. Dan zie je allemaal gezinnen om je heen. En mijn zoon is er niet. Soms, als de deur opengaat, denk ik: Misschien is Karel het. Misschien gaat hij zo weer naast me zitten. Maar het is Karel nooit.”
Het gezin Bakker (de naam is gefingeerd) woont ergens in Noord-Holland. Connie Bakker wijst uit het raam: „In dit hele dorp is er, denk ik, niemand die naar de kerk gaat. Jongelui zijn daar gevoelig voor. Als je niet in de groep past, dan sta je alleen. En dan heb je al gauw een probleem. Ik denk dat het met Karel ook zo gegaan is.”De sfeer in het gezin is goed gebleven. „Je moet daar als ouders zuinig op zijn. Een enkele keer, zondagsavonds: „Joh, Karel, je was weer niet in de kerk vandaag.” Dan bromt hij wat over moe zijn of zo, of over geen zin hebben. Ik probeer discussies uit de weg te gaan, want die hebben geen zin. Daar maak je de kloof maar groter mee. Soms wijs ik hem erop dat hij gedoopt is, dat er veel voor hem gebeden wordt. Dan zeg ik tegen hem: „Karel, vroeger, toen je klein was, had je de Heere zo nodig. Nu kijk je nooit meer naar Hem om. Hoe moet dat nu?” Meestal zegt hij niets terug. Een enkele keer kijkt hij me aan met een gezicht van: Ma, zeur nou niet zo.”
Het gezin Bakker is gewend om aan tafel te bidden en te danken. „We hebben het onze kinderen al vroeg geleerd: „Heere, zegen deze spijze, amen.” Nu betrap ik mijn zoon erop dat hij soms zomaar begint te eten. Dan zeg ik vriendelijk: „Ho stop, Karel, zo doen we dat niet. Eerst bidden.” Dat doet hij dan wel, maar of dat echt bidden is? Ik ben bang van niet.”
Bijbellezen aan tafel behoort ook tot de vaste gewoontes. „Luistert Karel dan? Ik probeer er meestal niet op te letten. Daar maak je elkaar maar zenuwachtig mee. Pas heb ik nog eens met hem gepraat: Karel, er kan zo veel gebeuren in je leven waarbij de Heere zo nodig hebt. Als je Hem nu afwijst, waar moet je dan straks met al je ellende heen?”
Karel is langzamerhand van de kerk en van het Woord weggedwaald. Zo schat zijn moeder het in. „Het is een sluipend proces. We hadden altijd de stelregel dat, zolang de kinderen thuis woonden, ze zondags meegingen naar de kerk. Maar nu je ziet dat een van je kinderen niet meer meegaat, kun je toch niet zeggen: Nou, vertrek dan maar. Ga dan maar op jezelf wonen. Dat doe je niet!”
Als een kind de kerk verlaat, doet dat een ouderhart veel verdriet, zegt moeder Bakker. „Je gaat ook twijfelen aan jezelf. Waarom gaan andere kinderen netjes mee naar de kerk, en mijn zoon niet? Wat heb ik verkeerd gedaan? Hadden we strenger moeten optreden?”
Boos op God, Die ervoor had kunnen zorgen dat Karel bij de kerk was gebleven? „Nee, nooit. Ik weet dat God mijn jongen halen en brengen kan. Wij blijven bidden, vragen, of de Heere onze zoon terug wil brengen bij Zijn Woord, dat Hij hem nog weer eens opzoekt. Ik ben er wel eens bang voor dat daar eerst iets ergs voor moet gebeuren. Je blijft altijd hopen, dat hij toch zondags zomaar weer binnenstapt, zomaar weer naast je gaat zitten.”