„Breng toch ”latha” voor ons mee”
ISLAMABAD - Tenten, voedsel en medicijnen. Dat zijn de eerste dingen waar je als hulpverlener aan denkt als het erom gaat om in het noorden van Pakistan hulp te verlenen. Maar drie dagen na de aardbeving roept de getroffen bevolking ook om iets heel anders: „Breng ons ”latha”!” Het zijn de katoenen doeken waarin volgens de islamitische regels de doden begraven moeten worden.
De doeken zijn in veel plaatsen niet meer te krijgen en daarom worden de doden er begraven in lakens of zelfs in de kleren waarin ze gevonden zijn.Ook een medewerker van de Pakistaanse hulporganisatie HOAP meldt via de telefoon dat het steeds lastiger wordt om de doden volgens de islamitische voorschriften te bergen. De organisatie heeft ruim 550 studenten als vrijwilligers aan het werk -allen afkomstig uit de regio- en die zijn dus gewend aan de zware omstandigheden in het berggebied. Tenten en kleren blijven noodzakelijk, want door het invallen van de herfst wordt het er iedere dag kouder.
Wanneer de nacht valt en het zoek- en graafwerk gestaakt moet worden, zal dat voor veel Pakistanen een loodzwaar moment zijn. Zo zijn er degenen die de beelden van verminkte familieleden maar niet uit hun hoofd kunnen krijgen. Je ogen ’s nachts openhouden is dan de enige manier om niets meer te zien. De nacht betekent ook intensivering van de angst voor nieuwe bevingen: waakzaamheid is geboden.
Maar het zwaarst is te weten dat je kinderen of je ouders onbereikbaar onder het puin liggen op het moment dat je moet gaan stoppen met zoeken. En dan die knagende onzekerheid: misschien leeft hij of zij nog en lig ik hier mijn tijd te verdoen.
Ook overdag werden mensen verplicht te wachten op hulp, terwijl voor hun ogen een half opgegraven familielid op het punt stond te bezwijken. President Musharraf mocht gisteren dan wel beweren dat er aan manschappen geen gebrek was, maar in de stad Muzaffarabad was de eerste 24 uur slechts één reddingsteam actief - en dat was ook nog eens een Turks team dat was ingevlogen.
Elders in de wereld begint men met zoeken. In Groot-Brittannië bijvoorbeeld. Daar vertrokken gisteren honderden Britse inwoners van Pakistaanse komaf naar Pakistan in de hoop er hun familie terug te vinden. Geschat wordt dat zo’n 600.000 van de Britse Pakistanen hun ’roots’ in het Pakistaanse Kasjmir hebben.
Een van degenen die maandag vanaf de luchthaven Heathrow vertrokken, was de 36-jarige vrachtwagenchauffeur Eijaz. Vrijwel al zijn familie woont in of in de buurt van Muzaffarabad, de zwaar getroffen hoofdstad van Kasjmir. Hij heeft nog geen idee wat hij er zal aantreffen, maar vreest het ergste.
Het Internationale Rode Kruis heeft een website geopend waarop familieleden uit de hele wereld vermisten kunnen opgeven. Op de site te midden van veel Pakistanen ook twee Amerikaanse namen, waarvan een van een vader die van zijn dochter -op vakantie in het gebied- niets meer heeft gehoord.
Kamil Maqsood is secretaris van de Presbyteriaanse Kerk van Pakistan; de kerk telt 300.000 leden. Hij laat weten dat er ook in het getroffen gebied -Noord-Pakistan- een presbyteriaanse gemeente is, en diverse andere christelijke gemeenten. „Een van onze predikanten was op het moment van de beving met enkele vrienden op vakantie in het noordelijk gebied. Nu ze zitten daar vast of erger, want we hebben nog niets van hen gehoord.”
De familie van de predikant leeft tussen hoop en vrees, want vanwege de verwoeste communicatie is het voor hen niet mogelijk om contact te zoeken.
Ds. Maqsood en zijn broeders en zusters zijn een inzamelingsactie onder de gemeenten in Pakistan begonnen. „Dit is voor ons de kans om de liefde van Christus te tonen aan de mensen”, legt hij uit. „Pakistaanse moslims kijken altijd op ons christenen neer, en de meesten van hen denken dat wij vertegenwoordigers van het Westen zijn, geen echte Pakistanen. Maar wij zijn door deze ramp wel degelijk ook in diepe rouw gedompeld, want dit is ook ons land. We houden van dit land en zullen daarom doen wat we kunnen. Vanuit de grond van ons hart geloven wij dat God ons hier in dit moslimland heeft geplaatst om de liefde van Christus te tonen.”