Medewerker in gaarkeuken Gaza heeft zelf ook honger
Hoe is het om in Gaza te leven, nu de omstandigheden daar met de dag verslechteren? De 23-jarige Rami vertelt erover. „Het is een wonder hoe mensen zich aan de omstandigheden blijven aanpassen.”

Zijn kapsel is strak, zijn blauw-wit gestreepte overhemd schoon. Rami –uit veiligheidsoverwegingen staat hij niet met zijn echte naam in de krant– ziet er niet uit als een ontheemde als hij na wat haperingen op het beeldscherm verschijnt. De 23-jarige Gazaan werkt zo nu en dan voor de christelijke stichting iTrust.ONE. De muur achter hem zit vol met kogelgaten, maar hij zou niet uit de toon vallen in een hippe koffietent in Amsterdam met een groepje vrienden. Op het eerste gezicht lijkt het alsof de ellende in Gaza grotendeels aan deze man voorbijgaat.
Vijf kwartier later blijkt dat een misvatting. Geweld, honger, uitzichtloosheid: Rami kan erover meepraten. Zijn leven lang is hij nog niet uit het overbevolkte strookje land van 365 vierkante kilometer geweest. Zijn studie bedrijfskunde heeft hij grotendeels online gevolgd, eerst twee jaar vanwege corona, toen door de oorlog. Een trainingsprogramma in Jeruzalem, georganiseerd door de Amerikaanse ambassade, viel door de pandemie in het water. Zijn bedrijfje, waar hij honderden uren in had gestopt, begon net te lopen toen de oorlog begon. Maar na 7 oktober 2023 was het direct gedaan. Zijn huis ligt in puin. Zijn hoofd zit vol traumatische herinneringen. Toch oogt hij behoorlijk optimistisch, maakt hij grapjes en benadrukt hij meermaals dat hij dankbaar is voor wat hij heeft. „Mijn hele familie is gelukkig nog bij elkaar. Er zijn in Gaza mensen die het veel slechter hebben dan ik.”
Gaarkeuken
Hij voert het gesprek vanuit het kantoor boven de opslag van de gaarkeuken waar hij werkt. Tijdens het interview draait hij zijn telefooncamera de grote opslagruimte in. De hal is vrijwel leeg. Alleen aan de randen liggen hier en daar op een pallet nog zakken voedsel.
Dagelijks bereiden hij en zijn collega’s hier 4000 maaltijden, vertelt Rami. Geen vlees meer, geen eieren, geen groenten. Rijst, macaroni en linzen worden nog uitgedeeld. Ander eten is inmiddels zo schreeuwend duur dat het niet meer haalbaar is om dat in te slaan. In de gehele Gazastrook zijn 21 van dit soort locaties.
In het noorden van de kuststrook is er volgens Rami nog voorraad voor twee tot drie weken. In deze hal, in Deir al-Balah, ligt nog voedsel voor ongeveer vijf dagen. Hij weet dat veel mensen compleet afhankelijk zijn van de maaltijden die hier worden uitgedeeld. „Toen we een keer aan inwoners vroegen wat ze zouden doen als deze gaarkeuken zou sluiten, begonnen ze te huilen. Ze bleken zelf echt niets meer te hebben.”
Wanneer at hij eigenlijk voor het laatst? Hij lacht een beetje. „Sinds drie weken heb ik als ontbijt alleen een kop thee, of heel soms een biscuitje of zo, als dat te vinden is. Onze enige maaltijd nuttigen we als ik terugkom uit mijn werk, om een uur of vier, vijf. Rond een uur of acht begint de honger weer te knagen, dus dan gaan we naar bed. Nu ik aan eten denk, heb ik ook weer honger.”
Tent
Op 8 oktober 2023, een dag na de bloedige aanslagen van Hamas in Israël, verlaten Rami en zijn familie –vader, moeder en zeven broers– hun huis in Bureij, een vluchtelingenkamp in het midden van de Gazastrook. „Toen de oorlog begon, wisten we dat dit een gevaarlijk gebied is, dus zijn we snel vertrokken. Veel hadden we niet mee, omdat we dachten dat we misschien een week of twee, drie, van huis zouden zijn.”
Het gezin trekt naar Salah al-Din, de straat die de Gazastrook van noord naar zuid doormidden snijdt. „Ook daar was de situatie gevaarlijk, dus zijn we na ongeveer een week naar Khan Younis getrokken. We hadden geluk. Via kennissen konden we een appartement huren. Daar zaten we prima.”
Na een aantal maanden, in februari 2024, geeft het Israëlische leger een evacuatiebevel af. „We hebben toen nog een paar dagen in een school onderdak gezocht, maar ook daar moesten we uit. Toen zijn we naar Deir al-Balah getrokken, waar we tot op de dag van vandaag in een tent wonen.”
Douchen, zij het provisorisch, doet Rami nog om de dag, al kost het veel tijd en moeite. „We warmen wat water op boven een vuur, dat duurt ongeveer een halfuur. Daarna kan ik mezelf wassen. Toevallig ben ik gisteren ook geknipt, dat komt nu goed uit voor dit gesprek.”
Bijna een jaar lang woont hij met zijn broers en ouders, negen man, in een ruimte van 6 bij 4 meter. Er kunnen maar acht mensen tegelijk slapen, de negende loopt ’s nachts de wacht om ervoor te zorgen dat er geen persoonlijke bezittingen worden gestolen. Om de paar uur wisselen de broers elkaar af.
Na een jaar, tijdens de wapenstilstand die in januari 2025 ingaat, vertrekken er flink wat gezinnen uit het tentenkamp in Deir al-Balah en kan het gezin van Rami een extra tent betrekken. Eén keer proberen ze nog terug te gaan naar hun huis. Ze belanden midden in de gevechten en Rami’s moeder krijgt een granaatsplinter in haar nek. Inmiddels ligt het huis in puin, weten ze.
Tanks
Veel momenten uit de afgelopen anderhalf jaar zal Rami nooit meer vergeten. Hij balanceert een pen tussen zijn arm en zijn kin, terwijl hij de herinneringen aan zich voorbij laat trekken. „Toen we in Khan Younis de school uit werden gehaald door Israëlische soldaten, moesten we vlak langs een rij tanks lopen. De loop van een van de tanks volgde me. Het was een vreselijk beangstigend moment.”
Meer scènes staan in zijn geheugen gegrift. „Ik liep een keer met mijn jongste broertje over straat. Het was niet in een gevaarlijk gebied. Voor ons liep een vader met zijn zoontje van een jaar of drie, vier oud. Uit het niets kreeg de jongen een kogel door zijn hoofd geschoten. Hij was dood. Zijn vader stond eerst als bevroren naar het jochie te staren, daarna begon hij te schreeuwen. Ik heb mijn broertje tegen me aangedrukt en we zijn gaan rennen. Van zoiets getuige te moeten zijn is afschuwelijk. Ik zal het nooit, nooit meer vergeten.”
Rami was zelf meermaals dicht bij de dood. Hij richt zijn camera op het bureau om een situatie uit te beelden. Op het schrift voor hem legt hij zijn telefoon en daarnaast het doosje van zijn oordopjes. Een smal strookje papier blijft over, dat een weggetje uitbeeldt. „Hier liep ik. Links van me was een wat hoger gebied. Rechts doemden tanks op. Ik besloot het heuveltje op te rennen en daarachter dekking te zoeken. Maar dat bleek niet mogelijk, het liep aan de andere kant niet naar beneden. De tanks begonnen te vuren en ik ben keihard gaan rennen. Een man naast me werd in zijn been geschoten. Ik heb geen idee of hij het heeft overleefd. Ik herinner me nog steeds zijn geschreeuw, maar ik kon hem niet helpen. Zelf raakte ik niet gewond.”
Kippen
Hij lacht. „Ik had die dag geluk en pech. Geluk, omdat ik ongedeerd thuiskwam. Pech, omdat ik twee kippen had weten te bemachtigen met hulp van iTrust, die ik moest loslaten terwijl ik wegrende.”
„Er is iets wat ik niet begrijp”, gaat Rami verder. „Het zit me dwars. Voor vrouwen en kinderen zijn er allerlei hulporganisaties rond mentale gezondheid actief in Gaza. Maar voor mannen is er helemaal niets. Ook wereldwijd worden mannen genegeerd op dit punt, is mijn idee. Terwijl mannen onder zware druk staan. Hier in Gaza moeten ze voor hun gezin zorgen in een situatie waarin dat eigenlijk onmogelijk is. Het zou goed zijn als ze met een therapeut kunnen praten over alles wat ze meemaken.”
Zijn grote droom is een masterdiploma halen aan een buitenlandse universiteit en daarna weer terug te keren naar Gaza, zegt Rami. Hij denkt soms over die dingen na. Tegelijk leeft hij bij de dag. „Niemand in Gaza maakt toekomstplannen, omdat niemand weet wat de komende uren en dagen brengen. Wat ik nu doe, mensen helpen bij de gaarkeuken, geeft me voldoening. Het geeft me een reden om door te gaan.”