Christiaan Winter beschrijft specifieke sound van componist Willem Vogel
Niet minder dan 91 melodieën van Willem Vogel (1920-2010) zijn er te vinden in het nieuwste ”Liedboek” uit 2013, dat brede ingang vond in protestants Nederland. De componist is dan ook een begrip onder kerkmusici. Alleen al daarom is het waardevol dat Christiaan Winter een proefschrift aan Vogel heeft gewijd.
In het fraai uitgegeven boek, dat niet minder dan 430 bladzijden telt, zijn de eerste drie hoofdstukken biografisch van aard, de overige analytisch. De bronnen die Winter gebruikte voor zijn onderzoek, waarop hij juni vorig jaar aan de VU promoveerde, zijn het archief van Willem Vogel dat zich in het Nederlands Muziek Instituut bevindt en de archieven van kerken, koren en de overheid. Daarnaast raadpleegde hij de onlinedatabase Delpher, maar ook tijdschriften en publicaties en interviews met Vogel zelf. Tot de bronnen behoren ook opnamen die zich in het Instituut voor Beeld en Geluid bevinden.
Winter wil in zijn dissertatie onderzoeken of er een relatie is tussen enerzijds de heel eigen sound van de Nederlandse protestantse liturgische muziek in de tweede helft van de twintigste eeuw –ontstaan door historische, liturgische en muzikale ontwikkelingen– en anderzijds de muziek van Willem Vogel. Die muziek is sterk verankerd in de Liturgische Beweging en de kerkmuziekvernieuwingsbeweging en daarmee is een getuigenis van de tijd van ontstaan. Omdat de liturgie van de Liturgische Beweging voorbij is, lijkt ook de muziek van Vogel voorbij te zijn, ondanks het feit dat in het ”Liedboek” uit 2013 zo veel melodieën van hem zijn opgenomen.
Cruciaal onderdeel
Winter wijdt een hoofdstuk aan „de herkenbare Vogelsound”. Gelet op het te onderzoeken verband tussen die Vogelsound en de heel eigen sound van de Nederlandse protestantse liturgische muziek is dit een cruciaal onderdeel van het proefschrift.
Direct aan het begin van dit hoofdstuk merkt Winter op dat de klank van de Nederlandse protestantse liturgische muziek is beïnvloed door de Vogelsound en dat betreft in het bijzonder zijn strofeliedmelodieën. Voor de analyse daarvan maakt hij deels gebruik van de methode die de Zwitserse hymnoloog Andreas Marti ontwikkelde. Winter is van mening dat de openings- en slotwendingen van melodieën belangrijk zijn voor het bepalen van het klankidioom en het karakter, maar wil –anders dan Marti– meer accent leggen op de analyse van ritme, metrum en tempo, harmonie en de verhouding woord-toon.
Winter komt tot de conclusie dat Vogels melodieën een „typisch calvinistisch karakter” hebben, maar ook een grote bandbreedte: enerzijds is er verwantschap met de melodieën van het Geneefse Psalter en die van de Duitse componist Johann Crüger, anderzijds schreef Vogel melodieën die de grenzen van de tonaliteit bereiken. Omdat zijn melodieën nauw aansluiten bij de voorbeelden uit de historie hebben ze voor de kerkganger de schijn van bekendheid.
Winter is in zijn conclusies niet helemaal consequent en duidelijk: hij concludeert eerst dat Vogels toongebruik, de melodische bouwstenen, de ritmische geleding en de samenklanken in de melodie niet op de tekst zijn terug te voeren, om in de volgende alinea vast te stellen dat de ongebruikelijk hechte relatie tussen tekst en melodie in strofeliederen juist een belangrijke eigenschap van Vogels melodieën is.
Geneefse Psalter
Na een vergelijking met melodieën van collega-componisten als Wim ter Burg, Jaap Geraedts, Bernard Huijbers, Frits Mehrtens, Tera de Marez Oyens en Adriaan C. Schuurman is Winters conclusie dat de melodieën van Vogel weinig verschillen van die van tijdgenoten. Samen met de melodieën van Frits Mehrtens sluiten Vogels melodieën het dichtst aan bij de door Andreas Marti beschreven Nederlandse melodiestijl die verwant geacht wordt met de stijl van de kerkmuzikale hervormingsbeweging in het Duitse taalgebied.
Winter is echter van mening dat Vogels melodieën vooral geïnspireerd zijn door het Geneefse Psalter en in beperkte mate door die van de genoemde kerkmuzikale vernieuwingsbeweging. Karakteristiek voor de Nederlandse melodiestijl is de syllabische schrijfwijze (één noot per lettergreep), een eenvoudig ritme dat door niet meer dan twee notenwaarden wordt bepaald, en de beperkte omvang van de melodie.
In dat opzicht maakt Winter terecht een vergelijking met de melodieën van het Geneefse Psalter. Daarnaast heeft musicoloog Jan van Biezen gewezen op de muzikaal-retorische vertaling van de tekst in een aantal Nederlandse melodieën uit de twintigste eeuw, met als sprekend voorbeeld de melodie van Willem Retze Talsma bij het lied ”Zeven was voldoende” (”Liedboek voor de Kerken”, gezang 57B), waarin niet meer dan zeven tonen worden gebruikt.
Trieste conclusie
Vogel heeft invloed gehad op de Nederlandse protestantse liturgische muziek. In ieder geval voor wat betreft de omgang met ritme (gelijkmatig), melodie (het belangrijkste aspect) en harmonie (ondergeschikt aan de melodie). Zijn klanktaal was afgestemd op de kerkmuziekpraktijk.
Hoewel er veel waardevols te zeggen valt over de melodieën uit de Nederlandse kerkmuzikale vernieuwingsbeweging en over die van Willem Vogel in het bijzonder, is de opmerkelijke en ook wel trieste conclusie dat ze niet voorkomen in twee enquêtes uit 2006 en 2022 onder leden van de NCRV en van de Protestantse Kerk in Nederland naar populaire melodieën. Alleen de melodie van Bernard Huijbers bij gezang 487 uit het ”Liedboek voor de Kerken” komt daarin voor.
Populaire melodieën –vaak van Angelsakische herkomst– blijken vooral een majeurtoonsoort te hebben en zijn gedacht als bovenstem van akkoorden. Heel anders dus dan de Nederlandse melodieën uit de twintigste eeuw, terwijl die juist een belangrijke plaats innemen in zowel het ”Liedboek voor de Kerken” als het ”Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk” uit 2013. Deze melodieën zijn sterk gericht op tekst en taal en volgens Winter nauwelijks op muzikale ervaring. Het gevolg was dat deze melodieën weliswaar pasten bij de tijdgeest, maar niet voldoende aansloten bij de muzikale belevingswereld van de kerkganger. Ze zaten wel in hun hoofd, maar niet in hun hart.
Elitair en populair
Winter wijst op de benadering van liturgiewetenschapper Marcel Barnard en schrijft dat de begrippen elitair en populair bruikbaar zijn bij het „doorgronden” van de verandering van het klankidioom in de Nederlandse liturgische muziek. De Liturgische Beweging en de daaraan gerelateerde kerkmuziekbeweging bestonden uit een elite die de creativiteit van de gemeente niet heeft gestimuleerd en de democratisering heeft genegeerd, aldus Barnard.
Hier blijkt dat een prescriptieve (voorschrijvende) benadering van liturgie en liturgische muziek heeft plaatsgemaakt voor een descriptieve (beschrijvende). Dat kan niet los gezien worden van veranderingen in het Godsbeeld en in de theologie.
Zuivere, eerlijke, oprechte kerkmuziek. Leven en werk van componist en kerkmusicus Willem Vogel, Christiaan Winter; uitg. Koninklijke Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis; 430 blz.; € 49,50