Polen herdenkt liever zijn oorlogshelden dan tienduizenden vermoorde burgers
In Polen is de Tweede Wereldoorlog nog altijd een open wond. Maar wat wordt er verder verteld, nu de laatste ooggetuigen verdwijnen? Burgerslachtoffers zonder heldenverhaal zijn maar mondjesmaat welkom in de nationale herinnering.
„Ik was een kleine jongen. Toen ze ons over de Górczewskastraat voortdreven, stonden er twee soldaten op een balkon die een vrouw aan de haren vasthielden. Een derde soldaat mishandelde een klein kind en gooide het naar beneden. Dat heb ik gezien.” Andrzej Kowarsz was zeven toen Hitler het bevel gaf Warschau van de aardbodem te vegen en alle inwoners uit te moorden. „Het huis met dat balkon staat er niet meer, maar altijd als ik hier langskom, nou, u weet wel… Dat zit gewoon in je lichaam.”
De SS begon met de vernietiging van Warschau op 5 augustus 1944. Het was een wraakactie, omdat de Poolse ondergrondse vier dagen daarvoor een opstand was begonnen in de ijdele hoop de eigen hoofdstad te bevrijden om de volgende bezetter, het Rode Leger, voor te zijn. De opstandelingen moesten al na een paar dagen de buitenwijk Wola opgeven. En dus was Wola de klos. Het werd de grootste moord op burgerbevolking tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Huis na huis werden mensen naar buiten gesleurd. Andrzej zat met zijn ouders in de kelder toen de Duitsers kwamen. Toen ze over straat werden voortgedreven, zag hij hoe een piepjonge soldaat in koelen bloede een bejaarde vrouw door het hoofd schoot. „De oude mevrouw Niewiadomska was kreupel. Die soldaat zei: „Gaat u hier maar op dit bankje zitten, omaatje.” Toen trok hij zijn parabellumpistool en… beng.”
Elżbieta Rogala was vier jaar ouder dan haar buurjongetje Andrzej. „Op straat zag ik een dode vrouw met een nog levend kind aan de borst.” Ze zag stapels lijken, voordat ze in een schuur werden samengedreven. Daar wachtten ze op het einde. Maar dat kwam niet. Andrzej Kowarsz: „We zaten in die schuur. Ze wilden ons in brand steken. Maar het werd helemaal stil.” SS-generaal Erich von dem Bach was tot de conclusie gekomen dat alle manschappen en munitie nodig waren voor het neerslaan van de opstand. Het uitmoorden van de bevolking moest maar even wachten.
„We zaten in die schuur; ze wilden ons in brand steken, maar het werd helemaal stil” - Andrzej Kowarsz, ooggetuige vernietiging Warschau
Mevrouw Rogala en meneer Kowarsz zitten aan een tafeltje in het cultuurcentrum van Wola. De hele stad huldigt dezer dagen de jonge helden die tachtig jaar geleden de wapens opnamen. Overal wappert het nationale wit-rood met de letters PW in de vorm van een anker: ”Polska Walcząca”__– het strijdende Polen.
Portretten van opstandelingen, armbanden met de emblemen van hun eenheden, erewachten in opstandelingenoutfit. Duizenden mensen bevolkten het grootste plein van de stad om samen opstandelingenliedjes te zingen, zoals ”Kom we gaan marcheren / We gaan de strijd in bij het fluiten van de kogels en het ritme van het machinegeweer”. Het epicentrum van de viering is het Museum van de Opstand van Warschau, dat van premier Donald Tusk ruim 20 miljoen euro extra kreeg toegestopt.
Ongewenste herinnering
De overlevenden van Wola zien het met lede ogen aan. „Ik ben nog nooit in het museum van de Opstand van Warschau geweest. Dat kan ik niet aan”, zegt mevrouw Rogala. „De dingen zijn niet zoals ze moeten zijn.” Wat ze bedoelt met die cryptische woorden, wil ze niet uitleggen. Het is te emotioneel. Meneer Kowarsz doet een poging: „Hier in Wola zou op elke straathoek een gedenkteken moeten staan om te laten zien wat waar is gebeurd. Maar helaas.” En snel begint ook hij over iets anders.
Het bloedbad van Wola was decennialang een ongewenst verhaal. Voor de communisten was de hele opstand van 1944 een hete aardappel. Hij was georganiseerd door de anticommunistische ondergrondse en bovendien hadden de communisten er zelf geen fraaie rol in gespeeld.
Het Rode Leger had toegekeken hoe de Duitsers de stad in de as legden (zie ”Zeker 150.000 burgers kwamen om”). Op school was de opstand een taboeonderwerp. Decennialang werd het verhaal van de verloren opstand en het verraad van de communisten binnenshuis doorverteld. Maar het moest vooral een verhaal zijn over nationaal heldendom. Het bloedbad van Wola wierp een schaduw over dat heldenrelaas.
De herdenkingscultuur is nog altijd gefocust op de opstandelingen, van wie er ongeveer 18.000 omkwamen in de strijd. Hun graven met berkenhouten kruizen zijn iconisch. De 150.000 à 180.000 burgerslachtoffers waren tot voor kort slechts een getal in de emotionele discussie over de zin en waanzin van de opstand.
Moorden overleefd
„De inwoners van Wola werden na de oorlog aan hun lot overgelaten. De veteranen van de opstand hadden hun eigen organisatie en hun eigen gedenkdag, 1 augustus. De inwoners van Wola hadden niets”, vat Andrzej Chybowski samen.
Ook hij had nauwelijks weet van de moordpartij toen hij met zijn vrouw Ewa in de jaren negentig hier kwam wonen. Toen ze hoorden wat zich had afgespeeld rondom hun eigen woonblok, doken ze in de geschiedenis en ontpopten zich als drijvende kracht achter buurtinitiatieven.
Zo ook deze ontmoeting met de twee hoogbejaarde overlevenden van het bloedbad van Wola. Hier geen menigte met vlaggetjes – er zitten nog geen twintig mensen in het zaaltje. „De meeste bewoners zijn niet geïnteresseerd”, betreurt Chybowski. „De wortels van deze wijk zijn doorgesneden in augustus 1944.”
Wie de slachting overleefde, wilde nooit meer terug naar Wola. Zo ook niet de familie van meneer Kowarsz: „Mijn tante woonde hier in de buurt, maar we liepen altijd een heel eind om, om vooral niet op de Górczewskastraat te komen.” De nieuwe bewoners hadden geen benul van het drama. „Mensen liepen na de oorlog argeloos over de asresten”, vertelt Chybowski in een straatje naast zijn huis waar tachtig jaar geleden stapels lijken werden verbrand.
Uiteenlopende schattingen
De communistische wederopbouw deed de rest. De fabrieken waar mensen bijeen werden gedreven en geëxecuteerd zijn verdwenen. Hier en daar staan gedenkstenen – vandaag met wit-rode boeketten. Hoeveel mensen er omkwamen op deze vierkante kilometer in het weekend van 5 en 6 augustus 1944, is onbekend. De burgerlijke stand verdween in het vuur en de wijk was in oorlogstijd onderhevig aan migratiestromen. Chybowski: „Het aantal slachtoffers werd geschat door de asresten te wegen.” Die schattingen lopen sterk uiteen: 15.000, 30.000, 60.000 – getallen zo anoniem als een massagraf.
„Mensen liepen na de oorlog argeloos over de asresten” - Andrzej Chybowski, ooggetuige vernietiging Warschau
Ook het braakliggende landje bij het spoorwegviaduct, waar de schuur stond waar mevrouw Rogala en meneer Kowarsz op het einde wachtten en waar de meeste executies plaatsvonden, bleef decennialang anoniem. Nog in 2003 gaf de gemeente toestemming om hier een Nissangarage te bouwen.
Pas een decennium later verrees hier een groot stalen kruis en een paar jaar geleden namen van slachtoffers, gegraveerd in stenen platen. De presidenten van Polen en Duitsland hebben er net hun kransen gelegd, broederlijk naast elkaar. Tot grote ergernis van sommige overlevenden. „Overal wordt verkondigd dat de president van Duitsland sorry heeft gezegd”, zegt mevrouw Rogala boos. „Sorry zeg je als je per ongeluk bij iemand op de tenen staat. Maar hier, na zo’n enorme tragedie? Warschau na de oorlog zag eruit als een nachtmerrie! En zo veel mensenlevens…”
Dubbel trauma
In Duitsland heeft slechts een enkeling gehoord van het bloedbad van Wola. En dat is een verbetering, want nog maar kortgeleden was Wola compleet onbekend. Sterker nog, de Duitse daders gingen vrijuit. SS-generaal Heinz Reinefarth voorop. Hij had de leiding over de moordpartij. Het vuile werk liet hij grotendeels opknappen door leden van de Ronabrigade, collaborateurs uit de Sovjet-Unie, die de kant van de nazi’s hadden gekozen. Vandaar dat in de herinnering van ooggetuigen de moordenaars vaak Russisch spraken.
Reinefarth wist niet wat er was gebeurd, zo hield hij vol; die verhalen over massamoord en stapels lijken, dat was allemaal communistische propaganda. Ter plekke onderzoek doen was moeilijk, want Polen lag achter het IJzeren Gordijn. Bovendien geloofden de Duitse officieren van justitie hem maar al te graag, want zelf vergaten ze liever ook wat ze onder nazibewind hadden gedaan. En dus ging Reinefarth vrijuit. In plaats van een (doden)cel in Polen wachtte hem een pittoresk, rietgedekt huisje op het Duitse Waddeneiland Sylt, waar hij tot 1967 burgemeester was en vervolgens nog twaalf jaar van zijn pensioen kon genieten. Dat onrecht maakt het drama van Wola compleet.
„Zoals Hannah Ahrendt ooit schreef: een misdaad die onbestraft blijft, veroorzaakt een dubbel trauma”, zegt Hanna Radziejowska. Ze deed onderzoek in de archieven en organiseerde in 2014 ”Reinefarth in Warschau”, de eerste expositie geheel gewijd aan het bloedbad van Wola. Nu werkt ze bij het in 2017 opgerichte Pilecki-instituut, vernoemd naar de Poolse verzetsheld Witold Pilecki. Radziejowska is directrice van de Berlijnse vestiging vlak achter de Brandenburger Tor. Met exposities en lezingen probeert ze hier de Poolse geschiedenis voor het Duitse voetlicht te krijgen. Het is werken met trauma’s.
„Eerst wilden we het verhaal vertellen van de opstandelingen; pas daarna kwam er aandacht voor het lot dat de buitenwijken trof” - Hanna Radziejowska, directrice Berlijnse vestiging Pilecki-instituut
Daar werd ze als kind al mee geconfronteerd. De familie van vaders kant was deels omgekomen in Wola. „Dat was heel aanwezig in ons gezin en tegelijkertijd ook heel afwezig. Zoals dat met trauma’s gaat. We gingen ieder jaar op 5 augustus naar het kerkhof van Wola, maar tegelijkertijd was het er niet, omdat het zo verschrikkelijk was, zo zwaar, om die verhalen te horen.” In het publieke domein werd het trauma nog verder verdrongen.
Onrecht
„Het communisme heeft Oost-Europa tijd afgepakt. Wij begonnen pas met verwerken in 1989”, zegt Radziejowska. „Eerst wilden we het verhaal vertellen van de opstandelingen. Pas daarna kwam er aandacht voor het lot dat de buitenwijken trof.” Heldendaden zijn emotioneel makkelijker te verwerken dan de vernedering van weerloze slachtoffers. „Het is fijn om een opa te hebben die streed in de opstand, want die vocht met het wapen in de hand. Mijn overgrootmoeder werd doodgeschoten bij het spoorwegviaduct. Mensen stonden in de rij om te worden neergemaaid met machinegeweren”, legt Radziejowska uit. „Dat had niets heldhaftigs. Daar kon je niets mee.”
Zo mogelijk nog vernederender was het onrecht na de oorlog. „De mensen die overleefden waren zwaar getraumatiseerd en straatarm. Reinefarth werd niet alleen niet gestraft, maar was nog rijk en machtig ook op Sylt, het Saint-Tropez van Duitsland.”
Dat trauma werd enigszins geheeld door contact te zoeken met Sylt. De eilandbewoners bleken vrijwel niets te weten over het SS-verleden van hun oud-burgemeester. Het contact met Warschau veranderde dat. In juli 2014 verscheen een tweetalig Duits-Pools gedenkteken op het gemeentehuis van Sylt. Het is een druppel op een nog altijd gloeiende plaat, meent Radziejowska. Beide landen worstelen volgens haar met hun trauma’s. „De ene kant verdringt het en wil niet weten wat er is gebeurd. En de andere kant voelt zich dubbel vernederd.”
In mei kwam Sylt groot in het nieuws. Bij een strandfeest zongen jongeren ongegeneerd een racistisch lied: ”Duitsland voor de Duitsers / Weg met buitenlanders”. Het lied bleek op het internet al lange tijd populair te zijn. Radziejowska: „Dat ze op Sylt zoiets zingen, laat zien hoeveel werk er nog te doen is.”