Vrolijk Pasen: over de wonderschone paaslach
„U maakt de kerkgangers aan het lachen!” Het werd de hervormde predikant Jac. van Dijk meer dan eens verweten. De dominee –ook niet op zijn mondje gevallen– reageerde prompt vanaf de preekstoel dat hij de mensen wel mocht laten slapen, maar dat zelfs een glimlach verboden is. Zijn Amsterdamse collega Buskes viel hem bij. Die vond zelfs dat er eigenlijk alleen in de kerk gelachen mag worden.
Lachen kan alleen hij die weet heeft van Gods verlossende daden. Daarvan wisten de teruggekeerde ballingen uit Babel. „Onze mond werd vervuld met lachen; onze tong met gejuich” (Ps. 126:2). Spreekt Jezus niet zalig die nu wenen? „Gij zult lachen” (Luk. 6:21), zo verzekert Hij.
Ds. Doornenbal schreef eens in de Veluwse Kerkbode: „Ik heb in mijn hele leven nooit zó gelachen als op de gezelschappen der vromen in mijn jeugd. En toch waren deze avonden altijd vol van geest en leven.” Het is niet om het even waarom wij lachen. De paaslach heeft oude papieren, ofschoon hij in geen enkele liturgie voorkomt. Dan zou hij ook aan spontaniteit inboeten. In de kerk van de middeleeuwen werd onbeschroomd gelachen. Dat gebeurde op Pasen. Dood, hel en zonde werden dan uitgelachen. Christus heeft immers het recht van deze machten gebroken.
Met die machten valt niet te spotten, hoewel Paulus dat wel doet. In 1 Korinthe 15 vraagt hij aan de dood waar zijn prikkel is en aan de hel waar zijn overwinning is. Ook Luther durfde dat driemanschap uit te lachen. Dat lachen moet dan wel verbonden zijn met Gods grote daden, met de glorieuze triomf van Christus. In dat geval is het een lachen van opluchting en grote blijdschap. Christus maakt bedroefde en verslagen harten vrolijk. „Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onze Heere Jezus Christus” (1 Kor. 15:57).
De kerkhervormers maakten een einde aan dat lachen in de kerk toen het verworden was tot iets oppervlakkigs en banaals. Eerder sprak de paus er al zijn afkeuring over uit. Vrij algemeen wensen mensen elkaar een vrolijk Pasen, maar velen weten met de opstanding van Christus uit de doden geen raad meer. Wie echter met Luther kan roemen in Christus’ gerechtigheid heeft alle reden te lachen zoals de bevrijden uit Psalm 126. En wie het niet kan… Laat Jezus’ kruistriomf en overwinning dan vooral niet ongebruikt liggen, waarschuwt Luther, opdat niet eenmaal ons het lachen voorgoed vergaat.
Johann Sebastian Bach componeerde voor de paasdag de cantate ”Der Himmel lacht! Die Erde jubilieret” (BWV 31). Is dat niet een wonderschone paaslach?!