Steeds meer landen halen 2 procentnorm NAVO; maar welke kosten vallen daaronder?
Wapens voor Oekraïne, pensioenen voor oudgedienden of bewaking van de landsgrens. Wat valt er eigenlijk allemaal onder de NAVO-norm van 2 procent?
Steeds meer landen halen de NAVO-norm, zo maakte Jens Stoltenberg, baas van de verdragsorganisatie, woensdag bekend. Toch moet het Westen zich niet te snel rijk rekenen, betoogde generaal b.d. Mart de Kruif deze week bij RTL. „Je moet altijd naar de cijfers achter zo’n percentage kijken”, legde hij uit. „Nederland telt bijvoorbeeld ook de marechaussee mee, dat doen andere landen niet.” Volgens hem zouden verschillende landen hun defensiebegroting „oppimpen” om aan de 2 procentnorm te voldoen.
Robert Beeres, hoogleraar defensie-economie aan de Nederlandse Defensie Academie, nuanceert de bewering van De Kruif. Het klopt volgens hem dat de Nederlandse marechaussee onder defensie valt, terwijl zo’n afdeling in Frankrijk onder de politiebegroting valt. „Maar van oppimpen is echt geen sprake. Landen doen hun best om de 2 procent te halen, maar halen daar geen boekhoudtechnische capriolen voor uit.”
De 2 procentnorm gaat over alle kosten die Defensie maakt, legt Beeres uit. Die kosten zijn onder te verdelen in vaste categorieën, zoals personeel, onderhoud en materieel. Tussen landen ontstaan daarbij volgens hem onderlinge verschillen. „Het ene land betaalt een hoog loon, terwijl het andere meer investeert in wapens.” Sowieso is het vergelijken van defensiebegrotingen volgens hem lastig. „Tsjechië heeft geen marine, want het ligt niet aan zee. Nederland wel. Daar moeten we dan ook rekening mee houden.”
De enige echte NAVO-regel waaraan de begroting volgens hem moet voldoen, is dat landen 20 procent van hun defensie-uitgaven in nieuw aan te kopen materieel, zoals wapens, moeten steken. Aan die richtlijn voldeden in 2023 alle landen. Ook bondgenoten die geen 2 procent van hun bbp in de krijgsmacht investeerden. Een land als Polen kwam vorig jaar zelfs boven de 50 procent uit. De achterliggende reden van die norm is het Amerikaanse belang, legt de hoogleraar uit. „NAVO-landen kopen hun wapens vooral bij producenten in de Verenigde Staten. Daarmee is de Amerikaanse economie dus verzekerd van een boost.”
De wapens die landen aan Oekraïne leveren, vallen niet onder de 2 procentnorm. „Die worden uit een apart potje betaald”, zegt Beeres. De militaire steun aan Oekraïne is volgens hem een mooi voorbeeld van hoe solidariteit binnen de verdragsorganisatie ook kan. „Bij de NAVO-norm draait het om geld en gelijke behandeling. Albanië moet aan dezelfde regel voldoen als Amerika, terwijl die landen natuurlijk enorm van elkaar verschillen. Dat zorgt voor wrijving.” Een alternatief is volgens hem ook mogelijk. „Bijvoorbeeld dat de rijkere landen relatief zwaardere lasten dan de armere landen dragen.”
Een andere optie is dat NAVO-landen zich elk specialiseren in een bepaald legeronderdeel, zegt Beeres. „Polen bekwaamt zich bijvoorbeeld in jachtvliegtuigen, Duitsland in tanks en Nederland in de marine.” Hoewel dat volgens de hoogleraar „een prachtige alliantie” kan opleveren, ziet hij het er niet snel van komen. „Door zo’n vergaande samenwerking worden landen erg afhankelijk van elkaar. En dat is precies wat ze niet willen. Het leger moet toch vooral gebruikt worden om de eigen nationale belangen te verdedigen.”
Opkrikken
Nu steeds meer lidstaten de 2 procentnorm behalen, zal de NAVO het percentage binnenkort opkrikken, verwacht Beeres. „Trump heeft dat in het verleden ook al geroepen. En bij de vorige NAVO-top in Vilnius is het er over gegaan.” De hoogte van zo’n nieuw percentage hangt samen met de dreiging van een oorlog, verduidelijkt de hoogleraar. „Net na de Tweede Wereldoorlog investeerde Nederland 5 procent van het bbp in defensie. Toen de dreiging afnam werd dat minder. En komen we daadwerkelijk in een oorlog terecht, dan geldt er natuurlijk geen maximum.”
Beeres bepleit wel verstandig om te gaan met zo’n verhoging. „De NAVO-norm is een typisch voorbeeld van traditioneel Amerikaans denken. We offeren een percentage van onze welvaart op ter bescherming van het grotere geheel: onze rijkdom.” Naarmate dat percentage toeneemt is er volgens hem minder ruimte voor het financieren van andere collectieve goederen. „Ook zorg, onderwijs en klimaat zijn essentieel voor die rijkdom. Dit zijn maatschappelijke keuzes.”