Nederlandse industrie bang de boot te missen bij bouw onderzeeërs
De betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij de bouw van nieuwe onderzeeboten is volgens de defensie-industrie onvoldoende verankerd. „Garanties zijn veel te mager.” Deining om een hoofdpijndossier.
Onderzeeboten behoren tot de krachtigste wapensystemen van de krijgsmacht. Met twintig torpedo’s aan boord boezemen de zware jongens ontzag in. De Koninklijke Marine telt er vier: Zr.Ms. Walrus, Zeeleeuw, Dolfijn en Bruinvis.
Kopje onder zijn ze onzichtbaar, vrijwel geluidloos en moeilijk op te sporen voor vijandelijke schepen en vliegtuigen. De onderzeeboten –lengte 68 meter, waterverplaatsing 2800 ton– kunnen langdurig onder water blijven en geheime missies uitvoeren.
Nederland brengt met de Walrusklasse een niche-capaciteit op de mat binnen de NAVO en de EU. De conventionele onderzeeboten kunnen door hun compacte formaat en diesel-elektrische voortstuwing dicht onder de kust opereren. Ongezien. Om inlichtingen te verzamelen. Of special forces af te zetten.
Inzet van de onderzeebootdienst is altijd strikt geheim. Toch lekt er soms iets uit. De Walrus bespioneert in 2002 op Amerikaans verzoek de Iraanse marine, de Zeeleeuw neemt in 2006 deel aan de strijd tegen drugs in het Caraïbisch gebied, de Dolfijn jaagt zes jaar later op piraten bij Somalië. Het Reformatorisch Dagblad meldt in 2014 de inzet van Zr.Ms. Walrus in de Oostzee tegen de Russen.
De Walrusklasse nadert het einde van z’n levensduur. De onderzeeboten zijn technisch, operationeel en economisch verouderd. De gebruikte technologie is van pakweg veertig jaar terug.
Den Haag werkt via een slepend traject al jaren aan vervanging van de oorlogsbodems. De belangen zijn groot, de afbreukrisico’s ook. Het JSF-trauma, met verhitte, moeizame discussies over 4,5 miljard euro voor nieuwe jachtvliegtuigen, is in Den Haag nog lang niet verwerkt. Bovendien leeft de angst voor ernstige kostenoverschrijdingen, zoals bij de bouw van de Walrus en Zeeleeuw begin jaren 80.
Nederland kiest voor vier veelzijdig inzetbare, conventioneel voortgestuwde onderzeeboten met een groot inzetgebied. Van Noordzee en Atlantische Oceaan, tot Middellandse Zee en Zuid-Chinese Zee. Defensie wil het beste product voor de beste prijs met voorrang voor Hollands glorie.
Knock-out
Drie internationale concerns azen op de bouw van de vier onderzeeërs: Saab-Damen (Zweden-Nederland), Naval Group-Royal IHC (Frankrijk-Nederland) en TKMS (Duitsland). Navantia uit Spanje is al eerder afgevallen. In de komende knock-outfase moeten twee kandidaten sneuvelen.
Aan de lucratieve order hangt een prijskaartje van minstens 3,5 miljard euro. Een paar miljard meer is echter ook niet uitgesloten. Het kabinet heeft extra geld voor het project gereserveerd in de Defensiebegroting 2023.
De slag om de onderzeeboten belandt in een spannende fase. Nederland stuurt woensdag een offerte-aanvraag naar de drie buitenlandse werven. De onderhandelingen richten zich op aanschafkosten, onderhoud voor dertig jaar en de mogelijkheden Nederlandse wensen te verwerken.
Nederland beschikt volgens Defensie zelf niet meer over de kennis en kunde om nieuwe onderzeeboten te bouwen. De grote vraag is welke rol de Nederlandse industrie kan spelen in het miljardenproject én de vraag in hoeverre kandidaat-werven kennis willen delen met ons land.
Een deel van de door Defensie geïdentificeerde ”kritieke systemen” aan de onderzeeboten kan wellicht door Nederlandse bedrijven worden geleverd. Niet duidelijk is echter wat precies onder kritieke systemen valt. Waarschijnlijk gaat het om wapens en sensoren.
Ernstige zorgen
De Nederlandse industrie maakt zich „ernstige zorgen” over de „te smalle definitie” over kritische systemen. „Wij pleiten voor een brede definitie”, zegt Marnix Krikke van Netherlands Maritime Technology (NMT), de belangenbehartiger van de maritiem-technologische industrie. „Niet alleen wapens en sensoren moeten hier onder vallen, maar ook bijvoorbeeld de drukhuid, akoestische bekleding of scheepsschroeven.”
Krikke, NMT-directeur innovatie, wijst hierbij naar de zogenoemde onderzeebootplaat (zie onder), waarbij de totale potentiële Nederlandse bijdrage aan de ontwikkeling van onderzeeboten in kaart is gebracht. „De staatssecretaris pakt met zijn smalle definitie van kritische systemen een stukje van de hele koek, maar de brede betrokkenheid ontbreekt.”
Defensie wijst in een reactie naar de beantwoording van Kamervragen over de deelname van de Nederlandse industrie aan de ontwikkeling van de nieuwe onderzeeboten. Voor Den Haag is Nederlandse betrokkenheid „weliswaar wenselijk”, maar „niet vereist”, zei staatssecretaris Christophe van der Maat (VVD) vorige week in diebeantwoording. „Nederlandse bedrijven kunnen worden betrokken bij het onderhoud, ook indien zij niet vanaf het begin bijdragen aan de bouw.” Verder moet de winnende werf met het ministerie van Economische Zaken een overeenkomst afsluiten waarin de Nederlandse betrokkenheid is vastgelegd.
De Tweede Kamer heeft afgelopen jaren meerdere moties aangenomen om deelname van de Nederlandse defensie-industrie aan het miljardenproject te garanderen. SGP-Kamerlid Chris Stoffer verzocht begin juli nog „robuuste criteria” op te nemen in de offerteaanvraag voor „een tijdige en zo groot mogelijke betrokkenheid van Nederlandse bedrijven.”
Grote belangen
Vier belangenorganisaties uit de industrie stuurden eind oktober een dringende brief naar de vaste Kamercommissies van Defensie en Economische Zaken om Nederlandse kennis en kunde in te schakelen bij de nieuwe onderzeeboten.
Voor de Nederlandse industrie staan er grote belangen op het spel. „Wij hebben veel kwaliteit in huis”, benadrukt directeur Ron Nulkes van de Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV). „Het zou heel vervelend zijn als Nederlandse bedrijven niet aan boord van de onderzeeboten komen.”
Harde garanties voor Nederlandse deelname zijn niet onwrikbaar verankerd. „In dit stadium van offerteaanvragen is dat lastig te regelen”, legt Nulkes uit. Het proces kent volgens hem echter „voldoende draaiknoppen” om de Nederlandse inbreng veilig te stellen. Buitenlandse werven kunnen bij het binnenslepen van de lucratieve order immers punten verdienen met het inschakelen van de Nederlandse industrie.
Het is echter niet bekend hoe doorslaggevend deze punten zijn bij de uiteindelijke beoordeling van de offertes van de drie werven. „Daar hebt u een punt. Wij weten niet hoe dit meeweegt. Dat is commercieel vertrouwelijke informatie.”
Nulkes gaat er echter vanuit dat Economische Zaken de Nederlandse belangen serieus neemt. „De minister zal echt kijken of onze industrie is ingeschakeld. Ze tekent niet als ze het er niet mee eens is.”
Risico’s
Minder gerust is NMT-belangenbehartiger Marnix Krikke. „Defensie moet de kennis en kunde van Nederlandse bedrijven beter benutten. Niet vrijblijvend, maar vastgelegd volgens harde gunningscriteria.”
Defensie legt de verantwoordelijk nu zoveel mogelijk bij de buitenlandse werven, stelt Krikke. „Het motto is: Laat de werven maar bepalen welke toeleveranciers zij kiezen om de risico’s voor Nederland te verminderen en de kosten te beperken.”
De inzet van Nederlandse bedrijven kost een buitenlandse werf vaak meer geld dan haar eigen toeleveranciers, erkent Krikke. „Betrokkenheid van onze bedrijven bij ontwerp en bouw mág ook iets kosten. Dat betaalt zich bij de instandhouding en het onderhoud wel terug.” De impuls voor het inschakelen van Nederland is volgens Krikke zwak. „Den Haag laat een prikkel liggen. De kans is groot dat de onze industrie hierdoor de boot mist.”
Negatief
De negatieve effecten zijn daarbij groot. Krikke somt op: de concurrentiepositie van het gehele marinebouwcluster verzwakt, de werkgelegenheid loopt terug en Defensie wordt voor onderhoud afhankelijk van buitenlandse partijen.
Gemiste kans? „Het is nog niet te laat. De offerte-aanvraag is nog niet de deur uit. Den Haag moet de criteria aanscherpen. Garanties zijn nu veel en veel te mager.”