Classispredikant tegen kerkelijk werkers: Wees niet te bescheiden
Kerkelijk werkers en predikanten zullen in de toekomst meer met elkaar moeten gaan samenwerken in teams in regioverband. Voor kerkelijk werkers is het daarbij van belang zich af te vragen: wat zijn de kwaliteiten die ik kan inbrengen, wat heb ik te bieden?
Dat zei ds. M.J. (Marco) Luijk, classispredikant binnen de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), maandagmiddag in Utrecht op een bijeenkomst voor kerkelijk werkers, georganiseerd door de PKN en de ledengroep CNV Kerk en Ideëel. Zo’n zestig personen woonden de bijeenkomst over „uitdagingen voor de kerkelijk werker in veranderende tijden” bij.
Ds. Luijk is classispredikant van onder meer Noord-Brabant en Limburg. „Samen met Groningen en Drenthe lopen we helaas voorop met de ontkerkelijking.” De predikant sprak van teruglopende financiën en een afnemend aantal kerkenraadsleden. Ook het aantal plaatsen voor predikanten en kerkelijk werkers neemt af. „Ik zie eigenlijk geen voltijdsbanen meer langskomen op dit moment. Dat geeft aan dat er sprake is van een redelijke crisis.”
Veel gemeenten staan „heel erg in een overlevingsstand”, signaleerde de classispredikant. Ze zijn „minder geneigd” te kijken naar mogelijkheden voor samenwerking met andere gemeenten. Daarbij speelt soms de „enorme angst” om hun eigenheid op te geven een rol. Toch zijn er mogelijkheden voor samenwerking, schetste ds. Luijk. Hij wees op de ring Noord- en Midden-Limburg, die vier gemeenten telt. „Zij gaan samen twee voltijdspredikanten beroepen voor de regio en willen meer samenwerken.”
Inspireren
De classispredikant noemde dit een noodzakelijke ontwikkeling. Hij wees erop dat predikanten en kerkelijk werkers elkaar in teamverband tot steun kunnen zijn. „Samen sta je sterker”, zei hij met een verwijzing naar het drievoudig snoer waarover Prediker spreekt. „Gemeenten hebben elkaar nodig en voorgangers hebben elkaar net zo hard nodig.”
Ds. Luijk noemde het een vooroordeel dat samenwerking betekent dat je „moet inleveren, consensus moet vinden”. Op die wijze gaan samenwerken, is „bijna een garantie dat het niet zal slagen”. Hij zei dat gemeenten en voorgangers duidelijk voor ogen moeten hebben wat ze zelf willen bereiken en ook moeten kijken wat anderen willen bereiken. Vervolgens is de vraag: „Hoe kunnen we elkaar inspireren, versterken en bemoedigen?”
Kerkelijk werkers voelen zich „regelmatig tweederangsvoorgangers, en zo worden ze soms ook behandeld”, merkte ds. Luijk op. Hij adviseerde hen: „Start een eigen vakgroep en ga bedenken: waar zijn we goed in, wat is onze expertise?”
Een van de deelnemers, die als pionier werkzaam is, noemde vanuit de zaal „een dienende houding” van belang. Hij zei dat zijn academisch gevormde collega en hij elkaar versterken. „Er ontstaat iets als je elkaar dient.” Een ander zei dat een kerkelijk werker als hbo’er „veel beter is opgeleid in gesprektstechnieken en groepsdynamica” dan de academisch geschoolde predikant.
Tijdelijke contracten
Kerkelijk werker Jolanda Aantjes, voorganger van de protestantse gemeente in Hall en Voorstonden en lid van het moderamen van de generale synode, praatte de aanwezigen bij over de lopende bezinning op ambtsvisie binnen de PKN. Daarbij is er „volop aandacht voor kerkelijk werkers”.
In de praktijk lopen de ervaringen sterk uiteen, zo bleek tijdens de bijeenkomst. Een van de aanwezigen zei in een vorige gemeente te zijn „weggepest door de dominee omdat ik niet zijn knechtje wilde zijn”. In haar huidige gemeente werkt ze goed samen met twee predikanten. „We hebben drie keer per maand overleg en doen veel samen.”
Meerdere aanwezigen wezen op tijdelijke contracten waarmee kerkelijk werkers vaak te maken hebben. Een van hen werkt in twee gemeenten. Bij de ene heeft hij een vast contract, bij de andere het derde tijdelijke contract, „want ze zijn in afwachting van een echte dominee”. Recent heeft hij het tijdelijke contract opgezegd omdat het te weinig zekerheid bood.
Een ander signaleerde dat kerkelijk werkers vanwege de onzekerheid van tijdelijke contracten geregeld terugkeren naar hun vorige baan buiten de kerk. Het grote verloop onder kerkelijk werkers noemde hij „een enorme kapitaalvernietiging”.
Talenten
Bart van Dam, werkzaam bij de Reformatorisch Maatschappelijk Unie (RMU), merkte vanuit de zaal op dat „veel kerkelijk werkers hetzelfde doen als een predikant. „Iedereen die hetzelfde werk doet, moet hetzelfde worden beloond”, zei hij.
In reactie daarop benadrukte ds. Luijk opnieuw het belang van het werken in teamverband. „Ook al doe je hetzelfde werk, dan nog heeft iedereen zijn eigen talent. Een team werkt goed als mensen zich ervan bewust zijn waar hun persoonlijke talenten liggen.” Hij zei dat een kerkelijk werker niet te bescheiden moet zijn. „Besef dat jij als unieke persoon op een unieke plaats geroepen bent je werk te doen.”
„Er speelt veel rondom de positie van kerkelijk werkers”, zei Evert Jan Hazeleger, beleidsadviseur vitale roeping bij de Protestantse Kerk. Hij kondigde aan dat de PKN per 1 januari een Loket Kerkelijk Werkers opent en dat hij „als loketbediende” beschikbaar is om betrokkenen „met raad en daad te ondersteunen”.