Geschapen
In de eerste staat was de mens zodanig door God geschapen, dat hij een door God ingeschapen kracht en vermogen had. Daardoor was hij in staat om onder Gods gewone en natuurlijke invloed, naar de inhoud van het verbond der natuur en der werken, volmaakt heilig werkzaam te zijn. Hij had geen bijzondere, bovennatuurlijke invloed van genade nodig. God had de mens zo geschapen dat hij dit alles kon houden.In zijn verdorven natuurstaat heeft de mens dat natuurlijke vermogen verloren en is hij geestelijk gestorven. Hij is dus geheel krachte- en machteloos geworden om geestelijk iets uit te richten. Ja, zelfs het willen daartoe ontbreekt hem. Ondertussen blijft hij toch, als een redelijk mens, het vermogen behouden om onder Gods algemene invloed en bewerking, godsdienstig en burgerlijk goed te kunnen verrichten.
Ja, meer zijnde dan een redelijk schepsel, onderscheiden van een stok of een blok of een redeloos dier, blijft hij een bekwaam voorwerp om op een bovennatuurlijke wijze, gewerkt door de Geest van Christus, herschapen en wedergeboren te worden tot een nieuwe mens.
Als de Heere de uitverkoren mens in het verbond en in de staat van genade in Christus overbrengt, herschept Hij hem tot een nieuwe mens en schenkt hem genade in Christus door Zijn Geest. De kracht om geestelijk werkzaam te zijn, heeft hij niet van zichzelf, maar alleen uit Christus, zijn geestelijk Hoofd.
Jacob Hanepier predikant te ’s-Gravendeel (Kracht en machteloosheid, 1881)