Huiveringwekkend getuigenis
Veel beelden van de gruweldaden die Hamas op 7 oktober in Israël aanrichtte, zwierven al her en der op internet. Maar niets kan je voorbereiden op de compilatie van opnames die de Israëlische ambassade deze week aan journalisten vertoonde. Drie kwartier verschrikkingen in de meest huiveringwekkende vorm.
Bij wijze van uitzondering werd de uitnodiging voor de vertoning in het weekend verstuurd. Dat gaf al iets van de urgentie bij de ambassade aan. Datzelfde gevoel deelden de aanwezige journalisten kennelijk, want op een enkele uitzondering na was de hele vaderlandse pers in Den Haag aanwezig.
De spanning is al tastbaar, zelfs voor de bijeenkomst begint. Iedereen weet hoe de uitzending van de beelden in de Knesset in Jeruzalem is gegaan. Mensen vielen flauw, of verlieten huilend de zaal.
Ambassadeur Modi Ephraim en zijn mensen hebben de beelden zelf ook nog niet gezien. Want Israël houdt de uitzending in eigen beheer. De ambassade heeft een tijdslot van twee uur gekregen. Binnen die periode moeten de opnames via een live-verbinding met Jeruzalem worden vertoond.
Beelden van beveiligingscamera’s, dashcams op auto’s van Israëlische slachtoffers, bodycams op het lichaam van terroristen en opnames van mobiele telefoons vertellen 43 minuten lang het verhaal van die zwarte zaterdag. Veel details zijn al genoegzaam bekend. Maar toch een paar voorbeelden die me door de ziel sneden.
Zoals de vader, die met zijn twee zoontjes het huis probeert te ontvluchten als ze om zich heen schoten en explosies horen. Buiten worden ze opgewacht door terroristen, die met een granaat een einde aan het leven van de man maken. De jongetjes vluchten naar binnen, overdekt met bloed, terwijl een Hamasterrorist de koelkast plundert. „Ik denk dat we gaan sterven”, roept een van hen. „Waarom leef ik nog?”, vraagt de ander huilend.
Of de hulpverlener, die op het festivalterrein in Re’im langs de tientallen doden loopt en in opperste vertwijfeling uitroept: „Kan dan niemand me een teken van leven geven? Geef alsjeblieft antwoord.”
Of de terrorist die met zijn vader in Gaza belt. „Ik heb tien Joden gedood. Hun bloed zit aan mijn handen.”
Ik denk ondertussen aan Noa en Gidi, die ik als kind op schoot had in de kibboets waar ik ooit werkte. Ze zijn onder de doden die in Re’im vielen.
Mijn gedachten gaan ook terug naar vorige week, toen ik in Amsterdam familieleden van gegijzelde Israëliërs sprak. „Ben jij Joods?”, vroeg Ofir aan me, terwijl ze me met een betraand gezicht aankeek. Waarom? „Omdat ik de pijn in je ogen kan zien.”
Onze mobiele telefoons moesten we buiten de zaal laten, want opnames zijn verboden. Dus schrijf ik als een razende. Om dit huiveringwekkende getuigenis vast te leggen. Maar misschien ook wel om de aandacht van de beelden via mijn vingers naar het papier af te leiden.
Doodstil is het als de uitzending voorbij is. Want wie durft na deze beelden de stilte te verbreken en de eerste vraag te stellen?