„Die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden in de laatste tijd.”

Gods kinderen worden bewaard in de reine liefde tot God en Zijn zalige gemeenschap, die door vele waterstromen in hen niet uitgeblust kan worden. Zij worden bewaard in hun genadestaat, zodat zij door al de hevigste aanvallen van hun vijanden niet geheel overwonnen, noch van de eeuwige heerlijkheid beroofd kunnen worden. Als iemand vraagt: Door welke middelen worden zij bewaard?, dan antwoordt Petrus: „In de kracht Gods door het geloof.”

U merkt dan dat de uitverkorenen bewaard worden, onmiddellijk in de kracht Gods. De kracht Gods is volmaakt in God, waardoor Hij alles, door een enkel bevel van Zijn wil, doen kan wat Hem behaagt. Hij spreekt en het is er, Hij gebiedt en het staat er. Trouwens, deze kracht en onbegrensde almacht heeft Hij geopenbaard in het werk der schepping, en Hij openbaart deze nog dagelijks in het werk der voorzienigheid (Jeremia 10:12; Jesaja 40:26). Deze onuitputtelijke almacht heeft God geopenbaard toen Hij Israël door Zijn almachtige arm uit de hand van hun machtige vijanden verlost, in alle gevaren bewaard en in Kanaän gebracht had (Numeri 14:13; Deuteronomium 4:37). Zijn kracht en oneindige almacht openbaart Hij ook in het werk der genade, wanneer Hij de doodschuldige, machteloze zondaar uit de macht der duisternis trekt, hem als een geestelijk dode, door de werking van Zijn kracht, levend maakt en door Zijn Geest wederbaart tot een levende hoop.

Christiaan Salomon Duytsch, 
predikant te Mijdrecht

(”De gelukstaat, de roem en de bewaring van een gelovig christen, voorgesteld in drie leerredenen”, 1779)