Eerste landelijke streektaalmiddag in Rijssen
Isolement is het behoud van de streektaal, daar is Klaas de Groot uit Spijk van overtuigd. Het weerhoudt hem er niet van om op 7 oktober in Rijssen voor het eerst een landelijke dialectmiddag te organiseren. „We willen van elkaar leren hoe we streektaal nuttig kunnen inzetten.”
De Groot (1969) is docent biologie aan de reformatorische Gomarus Scholengemeenschap in Gorinchem, met een grote voorliefde voor de Nederlandse taal en voor dialecten. Hij woont net buiten de dorpskern van Spijk, op de plek waar zijn vader en zijn grootvader bij de Linge als boer de kost verdienden en waar jarenlang ook een minicamping was gevestigd.
Met streektaaldeskundige Kees van Reenen schreef De Groot vorig jaar het boekje ”Onder ôôns gezeed. De taal van de Bijbelgordel” (uitg. De Banier). De Groot heeft zich in de loop van de tijd ontwikkeld tot een echte ambassadeur van de streektaal.
De liefde voor dialecten kreeg De Groot met de paplepel ingegoten. „Van mijn vader leerde ik het dialect van Spijk. Mijn moeder kwam uit Sprang-Capelle en bleef eigenwijs haar eigen dialect spreken. Daardoor leerde ik op een speelse manier schakelen tussen twee dialecten. Andere streektalen hoorde ik van mensen die in de vakantieperiodes bij ons op de minicamping verbleven. De meeste dialectsprekers die in ons boekje aan het woord komen zijn oud-campinggasten.
Omdat Gorinchem op de grens van drie provincies ligt, zitten ook op de Gomarus leerlingen uit regio’s waar heel verschillende dialecten worden gesproken. Ik maakte er een sport van om uit de tongval af te leiden waar een leerling precies vandaan kwam: uit Nederhemert, uit Sliedrecht, uit Gorinchem.”
Wat boeit u zo in streektalen?
„Ik vind het interessant om na te gaan waar een bepaald woord vandaan komt en hoe zich dat in verschillende streken heeft ontwikkeld. Soms zijn er aardige verbanden aan te wijzen. In de Statenbijbel zie je bijvoorbeeld de invloed van het Brabants, rond 1600 een belangrijke taal in de Nederlanden. De Statenvertaling heeft het woord ”vatten” voor ”pakken”. Brabanders gebruiken dit woord nog altijd, net als de uitdrukkingen ”Gij zijt” en ”Gij waart” die ook in de Statenvertaling zijn opgenomen. Met leerlingen zet ik wel eens enquêtes uit om vast te leggen welke woorden er in een bepaald dialect worden gebruikt. Dat vinden ze heel leuk om te doen. „M’n opa zegt dat ook”, hoor ik wel eens.”
Waarom is het belangrijk om het dialect te beschermen?
„Dialecten horen bij ons cultureel erfgoed. Net als op oude monumenten moeten we er zuinig op zijn en er goed voor zorgen. Ik vind het altijd een bijzondere gedachte dat mijn voorouders eeuwen geleden in grote lijnen hetzelfde dialect spraken als ik. Het dialect verbindt je met de geschiedenis van je streek. Het geeft ook een sterke onderlinge verbondenheid: standsverschil valt weg, je begrijpt elkaar, je hoeft niet zo op je woorden te letten. Maar dat zijn meer nostalgische overwegingen; er zijn ook praktische argumenten om streektalen in ere te houden. Uit onderzoek blijkt dat mensen die tweetalig worden opgevoed later gemakkelijker vreemde talen aanleren. Ook bij het doorgeven van streektalen werkt dat zo.
Dialecten geven trouwens ook inzicht in de structuur van het Nederlands. In veel dialecten is het verschil tussen ”ij” en ”ei” of tussen ”ou” en ”au” bijvoorbeeld goed hoorbaar. Het is daarom jammer dat wel wordt gedacht dat kinderen die dialect spreken het niet ver zullen schoppen in de maatschappij. Dat is onterecht. Als ze maar goed leren schakelen tussen het dialect en het Nederlands is het spreken van een dialect juist een prima basis voor meertaligheid. We moeten af van het taboe op streektalen. Dialecten zijn niet boers; ik probeer de schaamte op dit punt weg te nemen. Mijn ervaring is dat jongeren er best enthousiast voor te krijgen zijn. Belangrijk is wel dat ouders dialect met hun kinderen blijven spreken, anders is het echt onbegonnen werk.”
Zijn dialecten nog wel te redden?
„Die illusie heb ik niet en het is ook geen heilig doel. Het aantal dialectsprekers neemt onmiskenbaar af. Dat heeft ermee te maken dat streektalen gebaat zijn bij isolement en dat staat in onze tijd steeds meer onder druk. Als er veel invloeden van buitenaf komen, lijdt de streektaal daar onder en krijgt het Nederlands de overhand. Sociale media en internet spelen in onze tijd wat dat betreft een belangrijke rol. Maar ook de opkomst van het reformatorische voortgezet onderwijs heeft bijgedragen aan het afkalven van het dialect. Ik heb een aantal jaren lesgegeven op het Van Lodenstein College in Amersfoort; in die tijd kwamen de leerlingen uit de wijde omtrek, van Kampen en Enschede tot de omgeving van Amsterdam. In zo’n situatie kun je niet goed uit de voeten met je dialect.
Omdat de televisie in reformatorische kring vanouds werd afgewezen, zie je dat het dialect hier vaak langer standhield. Het Reformatorisch Dagblad was in het verleden meestal de enige nieuwsbron voor bevindelijk-gereformeerde mensen. Ik herinner me nog dat mijn opa de naam van de Amerikaanse president Reagan uitsprak als Re-a-gan. Hij las over hem in de krant, maar hoorde de naam nooit uitspreken. Zijn eigen manier van spreken bleef op die manier geconserveerd.”
Waarom een landelijke dialectmiddag?
„We willen bespreken hoe streektaal nuttig kan worden ingezet in het gezin, op school, in de zorg, in het jeugdwerk en het pastoraat of op sociale media. Sprekers uit verschillende delen van het land zullen ingaan op deze thema’s. Ds. C. van de Worp uit ’t Harde vertelt bijvoorbeeld hoe de streektaal kan functioneren in het ouderenpastoraat. Mensen met dementie zijn soms nog wel te bereiken als je hen in hun vertrouwde dialect aanspreekt. En ook aan een sterfbed is het fijn als in een geestelijk gesprek de streektaal wordt gebruikt. Daardoor kunnen wel eens harten worden getroffen. De taal waarmee je bent opgevoed zit als het ware ingebakken in je.
Er zijn ook delen van het land waar juist jongeren nog het dialect spreken, zoals in Zeeland; stoere mbo’ers praten er onderling vaak in het Zeeuws. Het kan goed werken als zij voor een gesprek over geloofszaken in hun dialect worden benaderd. Jeugdleider Bert-Jan de Voogd uit Rilland vertelt hier meer over.”
Wat hoopt u met de dialectmiddag te bereiken?
„Het zou fijn zijn als we van elkaar kunnen leren en elkaar kunnen inspireren om de streektalen levend te houden. Zelf zal ik voor dat laatste wat tips aanreiken. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld heel eenvoudig met hun smartphone geluidsopnames maken bij hun grootouders en zo het dialect dat zij spreken vastleggen nu het nog kan. Of ze kunnen een profielwerkstuk maken over het gebruik van bepaalde woorden in een regio. En zo is er meer te bedenken. Op de Gomarus heb ik jarenlang stukjes in het dialect geschreven voor de schoolkrant. Ik daagde de leerlingen uit om het Jip-en-Janneke-verhaal ”Wormen eten” in het dialect te vertalen. Dat leverde prachtige resultaten op. Hopelijk komen er in Rijssen nog meer ideeën op tafel. En wie weet krijgt de dialectmiddag een vervolg.”
De dialectmiddag ”Streektaol” wordt op 7 oktober van 14.00 tot 17.00 uur gehouden in de Fruytier scholengemeenschap in Rijssen, De Stroekeld 142. Toegang gratis; wel graag aanmelden via streektaol@gmail.com