Italianen krijgen te weinig kinderen
Het klassieke Italiaanse gezin, met een hanige patriarch, een zorgzame moederkloek en een half of heel dozijn kuikens in alle maten, behoort al lang tot de verleden tijd. Het aantal kinderen per gezin daalt al tientallen jaren.
In de media wordt gesproken van een ”demografische crisis” of zelfs ”demografische winter” en de regering Meloni heeft de strijd voor het geboortecijfer tot een van haar voornaamste prioriteiten verheven. Maar van een duidelijk beleid is nog geen sprake.
De cijfers spreken voor zich. In 1964, het topjaar van het naoorlogse Miracolo Economico, de Italiaanse versie van het Duitse Wirtschaftswunder, werden in Italië 1 miljoen kinderen geboren. In 2022 waren dat er nog maar 393.000, iets meer dan de helft van de 719.000 sterfgevallen. Elke Italiaanse vrouw krijgt nu gemiddeld 1,24 kinderen, terwijl 2,1 nodig zou zijn om het bevolkingsaantal –dat sinds 2014 met 1,5 miljoen is gedaald– op peil te houden.
Experts hebben uitgerekend, dat om de huidige sociale zekerheid te handhaven, het cijfer in 2030 tot minstens 1,6 zou moeten stijgen. Dat vraagt om een stimuleringsbeleid. De vraag daarnaar, die overigens in heel Europa wordt gesteld, is des te urgenter in Italië met zijn economische stagnatie en torenhoge staatsschuld.
Moederschap
Afgelopen mei werden in Rome de zogenaamde staten-generaal van de geboorte gehouden. Op deze bijeenkomst, waar ook paus Franciscus aanwezig was, pleitte Meloni voor een mentaliteitsverandering. De ”geest van ‘68” en het daarmee gepaard gaande individualisme zouden volgens haar geleid hebben tot een afkeer van het traditionele gezin en daarmee dus ook van het krijgen van kinderen.
Minister van Gezinszaken Eugenia Roccella betoogde vervolgens dat een herwaardering van het moederschap noodzakelijk is om de huidige trend te stuiten. Een goede, maar tegelijk goedkope raad. Van veel kanten werd erop gewezen dat er ook problemen van materiële aard een rol spelen. Jonge paren die best kinderen zouden willen, zien zich soms gedwongen die keuze uit te stellen of er zelfs helemaal van af te zien. En dat heeft weer te maken met de archaïsche structuur van de Italiaanse economie.
De Italiaanse (netto)lonen liggen een kwart tot een derde beneden die van Frankrijk en Duitsland, maar de kosten van levensonderhoud niet. Dat betekent dat één inkomen meestal niet voldoende is. Maar het aantal openbare crèches en kleuterscholen is beperkt en privékinderopvang is duur. Opa en oma, die in de traditionele Italiaanse grootfamilie konden oppassen, werken nu vaak ook of wonen niet meer in dezelfde stad.
Kinderopvang binnen het bedrijf is moeilijk te realiseren in een land waar driekwart van de arbeidzame bevolking werkzaam is in het midden- en kleinbedrijf. Tenslotte is deeltijdwerk niet gebruikelijk en staat het lager aangeschreven, ook qua bezoldiging, dan een ‘echte’ baan.
Immigranten
Er is in de afgelopen jaren wel iets verbeterd. Zo voerde de regering-Draghi in 2021 een eerste algemene kinderbijslag in, van 50 tot 175 euro per kind per maand, afhankelijk van het inkomen. Meloni heeft daar een paar fiscale maatregelen aan toegevoegd: halvering van de btw op luiers en babyvoeding en belastingverlaging voor ouders met kinderen. Maar van de 4 miljard euro die in het coronaherstelplan zijn uitgetrokken voor de bouw van crèches en kleuterscholen, is door bureaucratisch talmen nog geen euro besteed.
Dat immigranten ook een bijdrage zouden kunnen leveren aan de oplossing van het demografische probleem is tenslotte onbespreekbaar voor regeringspartij Lega. Het weren van migranten is voor deze partij een hoofdthema.