Kerk & religie

Meditatie: Levende klacht

Romeinen 7:18

Bernardus Smijtegelt
31 July 2023 07:10
beeld RD
beeld RD

„Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet.”

Komt u met genade in een gezelschap, u zult er zo aangenaam niet zijn dan wanneer u er met uw verdorvenheden komt. Dan is het: nu bent u een man naar ons hart, nu kunnen wij nog met u omgaan. Het gaat dan beter dan dat het met genade kan. Het zijn gewoonten die ons zo natuurlijk eigen zijn. Maar ach, de verdorvenheden zijn ons zo natuurlijk, zij zitten zo in ons. Het is zo waar wat er van die leden staat: „Al het gedichtsel der gedachten van des mensenhart is alleenlijk boos, van zijn jeugd aan” (Genesis 6:5 en 8:21). Is men driftig, hovaardig, het is onze natuur. Daarom wordt het als wonderlijk aangetekend dat er mensen waren die links waren én handig (Richteren 20:16): daar waren zevenhonderd uitgelezen mannen die links waren en op een haar konden werpen, want deze allen slingerden met een steen op een haar dat het hun niet miste. Ehud was ook een man die links was (Richteren 3:21).

Waarom worden de verdorvenheden zo genoemd: rechteroog, rechterhand? Omdat men die leden zo liefheeft. Die zonden die onze boezemzonden zijn, heeft men zo lief. De goddelozen hebben die zo lief. Maar Gods kinderen hebben eigenlijk geen boezemzonden, maar zij hebben wel allen hun humeurzonden. Zij moeten zeggen dat er in hen, dat is in hun vlees, geen goed woont (Romeinen 7:18).

Bernardus Smijtegelt,
predikant te Middelburg

(”Een Woord op zijn tijd”, 1744)

Meer over
Meditatie

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer