Studentsucces verbeteren? Focus op oorzaken, niet op symptomen
De maatregelen vanuit OCW om studieuitval (mbo) en studiestress (hbo) te verminderen lijken sympathiek, maar missen een fundamentele probleemanalyse. Teleurstellend is dat OCW de methode van de wetenschappelijke leer niet blijft hanteren.
Studentsucces voor het mbo vat minister Dijkgraaf van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) op als het resultaat van instroom, doorstroom en uitstroom; de klassieke definitie van studiesucces. Dat succes neemt af: veel mbo’ers stoppen voortijdig met hun opleiding. Daardoor zijn ze vaker werkloos, doen ze een groter beroep op sociale voorzieningen en de zorg en hebben ze meer kans om in criminaliteit te vervallen. Bovendien is het in tijden van arbeidstekorten van belang dat zoveel mogelijk jongeren een opleiding afronden en aan het werk gaan.
Om uitval tegen te gaan, presenteert Dijkgraaf een ”Aanvalsplan” met gerichte maatregelen; er moet van alles beter, soepeler, omvangrijker of meer op maat. Welke mechanismen de feitelijke oorzaak van het probleem vormen, wordt echter nog onvoldoende onderzocht. De toegezegde miljoenen lijken sympathiek, maar vormen vooral pleisters op de wond van een economisch probleem.
Probleemanalyse ontbreekt
Voor studentsucces in het hoger onderwijs richt de minister zijn pijlen op studentenwelzijn. Er heerst een epidemie aan mentale klachten onder studenten en ze ervaren te veel stress. Hoewel minister Dijkgraaf zich realiseert dat studenten ook andere barrières tegenkomen, zoals huisvesting, studieschulden, prestatiedruk of eenzaamheid, is volgens hem de oplossing simpel: verlaag het bindend studieadvies (bsa).
De grondige probleemanalyse die daarbij van belang is, ontbreekt. Stel dat studenten een ziekmakende prestatiedruk ervaren wanneer ze aan een universiteit gaan studeren, hebben ze dan wel de juiste keuze gemaakt? Verwacht het hoger onderwijs te véél of verwachten studenten te wéinig van het hoger onderwijs? Stellen de opleidingen te hoge eisen aan studenten of stellen studenten te hoge eisen aan zichzelf? Waar komt de druk nu echt vandaan?
Onderzoek nodig
De toename van mentale klachten beperkt zich niet tot studenten, maar is een breed probleem in Nederland. Veel mensen kampen met eenzaamheid, problemen met huisvesting en financiële moeilijkheden. Wie maakt zich daarnaast geen zorgen over de opwarming van de aarde, de oorlog in Europa, de vluchtelingenstromen en de financiële crisis?
Heel Nederland lijdt aan de ”pandemie van mentale klachten”: door oorlogen, klimaatcrisis, wooncrisis, energiecrisis, inflatie, enzovoorts. Van dat alles hebben studenten uiteraard ook (misschien zelfs relatief veel) last, maar niet omdat ze student zijn.
Het bsa verlagen zonder eerst te onderzoeken of dit nu werkelijk het probleem gaat oplossen, is dat niet vreemd voor een ministerie van wétenschap? Met een vermaard wetenschapper aan het roer verwachten we toch een meer wetenschappelijke aanpak. Om te beginnen een diepgaande probleemanalyse die inzicht biedt in de mechanismen die de stress (in ho) en de uitval (in mbo) veroorzaken. Ons punt is dat juist deze redenatieketen ontbreekt. Ad hoc en ondoordacht beleid draagt niet bij aan de onderwijskwaliteit, terwijl juist die een voorwaarde voor studentsucces en studentenwelzijn lijkt.
‘Slechte’ student wegsturen
Even terug in de tijd. Het bindend studieadvies was initieel bedoeld om het studiesucces te verbeteren door studenten effectiever te selecteren op basis van hun prestaties in het eerste jaar. Het bsa dient dan wel een valide meting te zijn. Was dat het geval? Verbetering van onderwijskwaliteit was niet te verwachten door ‘slechte’ studenten weg te sturen. En ondanks de inzet van kwaliteitsgelden stelde noch het ministerie van OCW, noch de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) hogere eisen aan die kwaliteit.
Dat is op zijn minst opmerkelijk. Het verhoogt immers de kans dat het niet voldoen aan de bsa-norm een gevolg is van zwak onderwijs. Juist de kwaliteit van het onderwijsproces is bij uitstek het mechanisme voor succesvol studeren.
In de hele discussie over het bsa blijft de kwaliteit van een opleiding, het docententeam en het management traditioneel buiten schot. Toch ligt juist daar de eerste verantwoordelijkheid voor het organiseren van een studeerbaar programma dat inhoudelijk (i.p.v. curriculair), didactisch én pedagogisch zo goed in elkaar zit dat studenten met plezier, succes én welzijn kunnen studeren.
Meer kwaad dan goed
Afgezien van de vraag of de bsa-norm echt een oorzaak is van het lage studentenwelzijn, zijn er goede redenen om aan te nemen dat het verlágen van de bsa-norm studenten in ieder geval meer kwaad dan goed zal doen. Onderzoek aan de Erasmus Universiteit wijst uit dat juist een hóge bsa-norm van 60 studiepunten, in combinatie met compensatiemogelijkheden en een beperkt aantal herkansingen, een sterk positief effect heeft op het studiesucces van studenten. Voor instromers met het laagste cijfergemiddelde in de vooropleiding was het effect juist het grootst en nam de uitval niet toe.
Met name de wat zwakkere studenten profiteren van een systeem dat uitstelgedrag voorkomt. Deze vliegende start was zelfs na drie jaar nog zichtbaar: meer studenten haalden hun bachelordiploma. Ook hier profiteerden de zwakste studenten het meest. De lat hoger leggen en uitstelgedrag voorkómen, draagt dus bij aan studiesucces, zowel op de korte als op de langere termijn. Te verwachten is dat de groep die minister Dijkgraaf denkt te beschermen juist het hardst getroffen wordt. Dat zou het middel erger maken dan de kwaal en de maatregelen vooral een vorm van symptoombestrijding doen zijn.
Betere kwaliteit
Dus minister Dijkgraaf, blijf ook in de ministeriële rol de wetenschappelijke werkwijze hanteren door te starten met een goede probleemanalyse. Als je het welzijn van studenten echt wilt verbeteren, en faalervaringen wilt voorkomen, richt je dan op het verhogen van de onderwijskwaliteit. Het lukraak verlagen van de bsa-norm om het studentenwelzijn te verhogen getuigt daar niet van.
Wees niet bang om te blijven kijken naar studiesucces als uitkomstmaat van het onderwijs, al was het maar omdat een snelle doorstroom en een hoog numeriek rendement niet alleen gunstig zijn voor studentenwelzijn en hun financiering, maar ook voor de onderwijsinstelling, qua werkdruk en kostenbesparing. Ook de maatschappij, die vraagt om meer hogeropgeleiden, heeft hierbij baat.
Uiteindelijk is het economische belang het grootste goed van deze regering, nietwaar?
Ellen Klatter is lector Versterking Beroepsonderwijs en lector Studiesucces aan de Hogeschool Rotterdam. Guus Smeets is hoogleraar Psychologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Bron: ScienceGuide