Jarig Westkapelle werd in 1944 verwoest
Van het oude Westkapelle is vrijwel niets meer over. Alleen de kerktoren kent nog een verleden. De oorzaak? Niet de zee of een vijand, maar verwoestingen door geallieerden. Het Zeeuwse plaatsje viert dit jaar dat het 800 jaar stadsrechten heeft.
Het is een prachtig gezicht wanneer je vanaf de zeedijk over de omgeving uitkijkt. Aan de ene kant de rode daken van de huizen die het land in lijken te golven. Met prominent in beeld de oude kerktoren, die tegelijk vuurtoren is. Aan de andere kant de zee, waarover oceaanreuzen, coasters en andere vaartuigen richting de Westerschelde gaan met als bestemming plaatsen als Vlissingen, Terneuzen en vooral Antwerpen. Op de dijk staat een monument met een Shermantank. Het Amerikaanse aanvalswapen staat model voor een van de belangrijkste perioden uit de geschiedenis van Westkapelle: september en oktober 1944.
De geschiedenis van Westkapelle, dat zo’n 2600 inwoners telt, komt samen in Dijk- en Oorlogsmuseum Het Polderhuis, een museum dat tegelijk horecagelegenheid en ontmoetingsplaats is voor vrijwilligers en gasten. Het museum vertelt het verhaal van armoede, dijkwerkers en de inname in 1944 door de geallieerden.
Een van de vele vrijwilligers van Het Polderhuis is Pau de Witte. Volgens hem waren er bijna 2000 jaar geleden al Romeinen in de omgeving van het huidige Westkapelle en van Domburg, dat eveneens 800 jaar stadsrechten viert. In Westkapelle werd in 1514 namelijk een votiefsteen gevonden die een Romein ooit had gemaakt voor een Bataafse god. De Witte: „Op het strand bij Domburg werden in 1647 bovendien Nehalennia-stenen gevonden.” Die stenen waren gewijd aan de godin Nehalennia.
Zendeling Willibrord bezocht het gebied in de zevende eeuw. Hij zou bij Westkapelle aan land zijn gegaan. „Na het jaar 1000 werd Westkapelle een pelgrimsoord omdat er een steen zou zijn gevonden met daarop bloed van Willibrord.” Intussen werd de omgeving bedreigd door de zee. Het water nam steeds een stuk van het land af. Nooddijken waren rond 1100 nodig om het gebied te beschermen. Dreiging van de zee zorgde ervoor dat een stenen kerk in 1050 meer landinwaarts werd gebouwd. Dat is ook een reden dat de kerktoren niet pal aan zee staat.
Visleverancier
Rivaliteit tussen streken in het huidige Nederland en zuidelijke gebieden, waar nu Vlaanderen ligt, leidde ertoe dat Walcheren belangrijker werd. De Witte: „Holland wilde plaatsen boven de Schelde aan zich binden. Westkapelle werd in die tijd in één adem genoemd met Utrecht en Maastricht.” Graaf Floris IV gaf Westkapelle in 1223 net als Domburg stadsrechten. Bedrijfsleider Ivo van Beekhuizen van Het Polderhuis: „Westkapelle kreeg onder meer handelsrechten en rechtsspraak, maar er zijn geen stadswallen gebouwd. Het was in die tijd een belangrijke visleverancier van Antwerpen. Schepen voeren hier het strand op. Toen de vissersschepen groter werden, kon dat niet meer. De vishandel verplaatste toen naar Vlissingen.” In de zestiende eeuw koos Westkapelle al vrij vroeg voor de Prins van Oranje en moesten de Spaanse overheersers het veld ruimen.
Kerkelijk leven was nadrukkelijk aanwezig op Walcheren. Ook al zijn er in Westkapelle volgens De Witte ten opzichte van andere delen van het eiland minder kerkgangers. Wel zijn er drie kerken die wekelijks diensten houden, waaronder een gereformeerde gemeente. Het plaatsje kende in de loop van de eeuwen meerdere kerken. De rooms-katholieke Sint Willibrorduskerk, die later overging naar de protestanten, werd rond 1470 voltooid. In 1818 werd op de toren een olielantaarn bevestigd, waardoor het bedehuis ook als vuurtoren ging dienen. Het luidde het einde in van de kerk. In 1831 brandde door een olielek het grootste deel van de kerk uit. Alleen de toren annex vuurtoren bleef bestaan.
De ligging aan zee leverde voor Westkapelle werkgelegenheid op. Veel inwoners werkten in de omgeving aan zeeweringen, die door de overheid werden betaald. De Witte: „Als er storm kwam, werden er pannenkoeken gebakken. Dan was er namelijk werk genoeg. En dat betekende inkomsten.”
De strategische ligging aan de monding van de Schelde maakte Westkapelle in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog belangrijk. Nederland vestigde er een garnizoen, dat echter in de meidagen van 1940 niet in actie hoefde te komen. Duitsers vonden het gebied eveneens belangrijk. De vaarweg naar Antwerpen moest worden verdedigd, dus werden er in de loop van de oorlogsjaren 500 Duitsers in het plaatsje gelegerd.
Gebombardeerd
Het jaar 1944 zal voor altijd met dikke letters in de geschiedenisboeken worden vermeld. Van Beekhuizen: „Na de geallieerde landing in Normandië werd Antwerpen veroverd. Maar om de havens daar te kunnen gebruiken, moest ook Walcheren worden bevrijd. Anders konden de schepen niet naar Antwerpen varen. Op Walcheren stonden ongeveer 400 bunkers. Op 2 oktober strooiden de Engelsen pamfletten uit waarop stond dat mensen Walcheren moesten verlaten. Maar dat kon niet, want de Duitsers hielden de enige uitweg van het eiland, de Sloedam, bezet. Op 3 oktober werd de dijk bij Westkapelle gebombardeerd. De Engelsen wilden het eiland onder water zetten om de Duitsers te verjagen.”
Voor Westkapelle betekende het bombardement een ramp. Veel bommen kwamen niet op de dijk, maar op het plaatsje zelf terecht. De bommen verwoestten zo’n 90 procent van het stadje. Ook stroomde er zeewater binnen. In totaal lieten 158 mensen het leven. Onder hen waren er 44 die scholen in een molen. De toegang tot de molen stortte in, waardoor mensen niet meer konden vluchten voor het zeewater. Van Beekhuizen: „Mijn oma, die in 1927 is geboren, heeft bij de vuurtoren het bombardement overleefd. Ze zag brokken klei ter grootte van een auto door de lucht vliegen.” De Witte: „Mijn tante is in 1929 geboren. Zij zag dat daken van de huizen werden gerukt.”
Watersnood
Het drama van 1944 had ook een positieve uitwerking. De zeedijk werd zo stevig gemaakt dat hij bij de Watersnood van 1953 niet doorbrak. De Witte: „In 1953 was ik 3 jaar. Ik weet nog dat het zeewater door de straten liep. De dijk brak niet door. Wel sloeg er water overheen.”
Historie neemt in Westkapelle nog steeds een belangrijke plaats in, ook al is er behalve de toren geen enkel bouwwerk met een monumentale status. Er worden bijvoorbeeld cursussen gegeven in het dragen van klederdracht. Maar geen enkele inwoner draagt meer klederdracht in het dagelijks leven. De Witte: „Mijn tante was de laatste die nog elke dag een mutsje op deed. Sinds kort woont ze in een verzorgingshuis. Het kost nu te veel moeite om het mutsje vast te spelden.”
Het stadsrechtenjubileum wordt op diverse manieren gevierd. Daarin wordt overigens niet samengewerkt met het naastgelegen Domburg. Van Beekhuizen: „Er is in Westkapelle een historische optocht geweest, er komen een muziekfestival en een skeeler- en wandeltocht.” Elke woensdag is er een markt, een zogeheten Westkapelledag. In de winter biedt de horeca van het stadje extra activiteiten. „In de zomer hebben ze het al druk met toeristen.”
In Westkapelle valt het overigens op dat de meeste nummerborden Nederlands zijn. Maar nu de zomer begint, zijn er ook heel wat Duitse kentekens te zien. Toerisme concentreert zich voor een deel op het strand en voor een ander deel op de campings rondom Westkapelle en in omliggende plaatsen, zoals Aagtekerke.
In Domburg is dat anders. Zelfs vroeg in het toerismeseizoen wemelt het van de Duitse auto’s. Terrasjes zitten vol en winkeltjes hebben genoeg aanloop. Domburg koos er in de zeventiende en achttiende eeuw voor om een badplaats te zijn. Nog steeds trekt het strandleven veel mensen. Dat is goed te zien aan onder meer de hotels. Het bekendst is het ruim 150 jaar oude Badhotel. Kunstenaars, zoals Piet Mondriaan, en vorsten uit onder meer Duitsland zetten Domburg op de kaart. Een grote status zoals Scheveningen verwierf Domburg niet. Maar het is wel een van de belangrijkste Zeeuwse toeristenplaatsen.