Bommen op Westkapelle
Bommen vielen op Westkapelle; een deel van het dorp werd weggevaagd. Vele tientallen inwoners kwamen om, de anderen vluchtten weg. De bevrijding van Nederland ging in meerdere plaatsen met onnoemelijk veel leed gepaard. „Vader kreeg een tijdelijk graf in de duinen, omdat de begraafplaats onder water stond.”
De moderne tijd lijkt aan het huisje van Westkapellenaar A. Kaland voorbij te zijn gegaan. Alles is antiek. Maar wel van ná de oorlog: dit deel van het dorp werd verwoest en moest weer van de grond af worden opgebouwd.
Kaland is 92. Elke middag stapt hij in zijn auto om zijn zus te bezoeken. Ze woont om de hoek en is 95. Broer en zus zijn de oudste leden van de gereformeerde gemeente in Westkapelle. Ze overleefden de rampspoed die het dorp trof waar ze geboren en getogen zijn.
De Kalands woonden in 1944 aan de Rookstraat, een straatje dat recht op de dijk aan gaat. Dicht bij zee.
Meer dan vier jaar zat Nederland al onder de knoet. „Vlissingen werd tientallen keren gebombardeerd, en dat konden we hier horen. Maar in Westkapelle was het vrij rustig. Verzet was er niet veel. Hier woonden wel NSB’ers, maar geen verraders.”
Walcheren als vesting
Kaland was dertien toen hij van school kwam en landarbeider werd. Later hielp hij met de Duitse bunkerbouw: de bezetter wapende zich tegen een mogelijke geallieerde invasie. „Het was winter en we hadden geld nodig, dus ik ging voor de Organisatie Todt aan het werk. Er waren er die principieel weigerden, maar die werden gedwongen te helpen.”
De invasie kwam, maar niet in Nederland. Vanuit Frankrijk rukten de geallieerde legers op naar het noorden. De Duitsers verklaarden Walcheren tot vesting: de bevelhebbers moesten zweren dat ze tot de laatste man zouden standhouden.
Op het eiland waren zoveel verdedigingswerken aangebracht dat de geallieerden er bij een landing grote verliezen zouden lijden. Inundatie leek de enige oplossing. Een deel van de linies zou daardoor onbruikbaar worden en de Duitse troepenbewegingen zouden door de overstroming worden gehinderd.
Walcheren moest onder water. Bij de duinen konden de geallieerden weinig beginnen, maar bij Westkapelle lag een dijk die kapotgebombardeerd kon worden.
Fosforbommen
Geallieerde vliegtuigen strooiden pamfletten uit waarin de bevolking werd opgeroepen te vertrekken, vertelt Kaland. Maar hij ging niet. Zijn ouders en zijn zus ook niet. Tal van dorpsgenoten gingen evenmin. Bommen vielen immers altijd op de Duitse batterijen ten noorden en ten zuiden van Westkapelle; nooit op het dorp zelf. Sommige Westkapellenaren gingen een nacht elders slapen, maar kwamen de volgende dag terug. Er was niets gebeurd.
En toen –het was 3 oktober– kwamen de vliegtuigen. Kaland stond net buiten. Zodra hij het geronk hoorde, stapte hij het ouderlijk huis in en zei: „Dat gaat niet goed!”
De geallieerden wierpen fosforbommen af; „richtvuur” om de locatie te markeren die gebombardeerd moest worden. „Toen waren we bang. We hadden al vaak gezien dat stellingen bij Zoutelande en Domburg werden gebombardeerd, dus we wisten: als je richtvuur ziet, moet je wegwezen. Vader, moeder, mijn zus en ik zijn naar de rand van het dorp gevlucht, naar een schuilkeldertje. Achter ons vielen de bommen.”
Verwoest
Kaland wilde ’s avonds naar huis. „Ik kwam door de Molenweg en je keek zo de zee in. De dijk was weg, veel huizen waren weg. Ons huis stond er nog, maar was onbewoonbaar: door de luchtdruk was er een gevel uitgevallen. Ik hoorde onze geit tekeergaan; die heb ik bevrijd. De andere geit was dood.”
Veertien dagen verbleef het gezin op een boerderij. „Toen zijn we teruggegaan naar het dorp. Aan het eind van de Molenweg woonde een gezin van wie de woning slechts licht beschadigd was. We mochten bij hen in huis.”
Op de vlucht
Walcheren liep maar langzaam onder water, dus nieuwe bombardementen volgden: bij Vlissingen, bij Veere, meermalen bij Westkapelle. Een aanval op 29 oktober joeg het gezin Kaland weer op de vlucht: „Het water stond kniehoog, maar we zijn erdoorheen gewaad, naar een droog stuk weiland, in de hoop dat de geallieerde vliegers ons daar met rust zouden laten.”
Ze overleefden ook deze aanval. „Die nacht hebben we ergens op de vloer geslapen en de volgende dag zijn we naar Domburg getrokken. Daar stonden Duitse kanonnen en die begonnen ’s nachts op Vlissingen te schieten. We hoorden dat de zee vol schepen lag en dat er een geallieerde landing werd verwacht. Domburg kwam onder vuur te liggen. Mijn latere vrouw was daar ook; al haar kleren zijn er verbrand.”
Graf in de duinen
Kaland vluchtte met zijn ouders en zus door het bos naar Oostkapelle. „Ik moest alles regelen, want vader was ziek geworden. Gelukkig ben ik vrij nuchter; ik ben nooit in paniek geweest.
In Oostkapelle zaten we met een groot aantal vluchtelingen in de gereformeerde pastorie. We sliepen op de grond. We lagen nog maar net toen er een granaat in de tuin viel. Daardoor sprong het raam. Het glas lag door de hele kamer verspreid.
Tot januari zijn we in dat huis gebleven. Vader is daar gestorven, aan longontsteking. Hij was al veertien jaar ziekelijk en kon door bronchitis niet werken.” De ontberingen tijdens de bevrijding kostten hem het leven. „Hij was 59.”
De begraafplaats van Oostkapelle stond onder water. „Met wagens zijn we naar de duinen gegaan. Een ouderling van Aagtekerke, P. de Wolf, leidde de begrafenis. Later hebben we vader in Westkapelle herbegraven.”
Het dorp was toen inmiddels bevrijd. Kaland vertelt wat hij hoorde over de geallieerde landing. „De dijk was zo afgebrokkeld dat de tanks er niet tegenop konden komen. Westkapelle was leeg; slechts zes mannen waren achtergebleven. Onder hen waren de vader, een oom en een neef van mijn latere vrouw. Ze zochten schuiling in een bomgat. Ze deden snel hun handen omhoog toen er ineens geallieerde soldaten over de dijk kwamen die het geweer op hen richtten. De bevrijders zijn daarna opgerukt naar Domburg. Ze werden fel beschoten.”
Vernieuwd dorp
Het duurde tot de zomer van 1946 voordat de Kalands in Westkapelle terug waren. „Met meerdere gezinnen uit Westkapelle hadden we anderhalf jaar in Domburg gewoond, in villa Zomerhof. Daar hadden Duitsers in gezeten. Toen kregen we in Westkapelle een noodwoning. Daarna is op de plek van ons huis een nieuwe woning gebouwd.
Veel oude huisjes waren verwoest. Er kwamen veel mooie, nieuwe huizen voor terug, want de vergoeding die we kregen, was best goed.” Maar veel van het oude, bekende was weg, en de plaatsen van de omgekomen dorpsbewoners bleven leeg.
Ernst
Kaland is oud geworden. Zijn vrouw ontviel hem. „Tot mijn 88e heb ik mijn enige zoon geholpen op het land. Ik was erbij toen hij verongelukte: hij werd gegrepen door een combine.”
Het is stil geworden. „Gelukkig kan ik goed alleen zijn.”
De herinneringen bleven. Aan de oorlog, en vooral aan de bevrijding die naast vreugde ook zoveel ellende bracht. „Na de oorlog zag je een tijdlang dat er meer mensen naar de kerk gingen dan eerder. Het was een ernstige tijd.”
Inundatie als wapen
Luitenant-generaal G. G. Simonds, bevelhebber van het 1e Canadese Leger, stelde voor de Duitsers van het zwaar versterkte Walcheren te verdrijven door de dijken kapot te bombarderen. Op 3 oktober 1944 stegen 259 bommenwerpers op van vliegvelden in Engeland, van wie er uiteindelijk 247 bij Westkapelle hun bommen afwierpen. Hun doelwit was de uiterste westpunt van Walcheren: op de scheiding van Noordzee en Westerschelde was daar een diepe draaikolk ontstaan, waardoor het water door een gat in de dijk met geweld naar binnen zou stromen.
De dijk was er aan de voet 60 meter en aan de kruin 18 meter breed. Eerst zou met bommen van 500 en 2000 kilo geprobeerd worden de waterwering te doorbreken. Als dat onvoldoende zou zijn, zouden tallboys –bommen van 5400 kilo– worden ingezet. Dat laatste bleek niet nodig. Het zou de schade in het dorp nog veel groter gemaakt hebben.
Vanaf 12.54 uur werd in totaal 1269,6 ton aan bommen uitgeworpen. De Duitse Luftwaffe kwam niet tussenbeide; de geallieerden hadden alleen enige hinder van het luchtafweergeschut in Vlissingen. Een Nederlander die deelnam aan de operatie, verklaarde later geschrokken te zijn toen hij in Westkapelle nog zo veel burgers zag rondlopen.
Nieuwe aanvallen volgden. Van 17 september tot en met 30 oktober voerden de geallieerden in totaal 2219 vluchten tegen Walcheren uit, waarbij 10.219 ton bommen werd gelost. De Britse premier Churchill blokkeerde echter het plan om Vlissingen –tijdens de oorlog de meest gebombardeerde stad van Nederland– te vernietigen. Van de 18.000 hectaren die het eiland groot was, kwamen er 16.200 onder water te staan.
Op 1 november landden de geallieerden bij Vlissingen en Westkapelle. Operatie Infatuate was begonnen.
Polderhuis
”Bevrijd, maar tegen welke prijs?” Het is de eerste vraag die bezoekers van de website van het Polderhuis te lezen krijgen. Het museum hurkt onderaan de Westkappelse zeedijk. Het belicht veel meer dan alleen de oorlogshistorie, maar die krijgt deze weken wel veel aandacht. Met foto-expositie ”De zee is het niet vergeten” bijvoorbeeld: twee jaar lang hebben Roel en Astrid van der Mast onder water foto’s en films gemaakt rondom de bunker in de zee bij Westkapelle. Er kwamen vaartuigen en voertuigen tot zinken, er kwamen mariniers om toen de geallieerden op 1 november 1944 voet aan wal zetten. Wat daarvan op de zeebodem terug te vinden is, is nu in beeld vastgelegd.
Hans Sakkers en dr. Tobias van Gent houden op 11 oktober een lezing over hun nieuwe boek over de Slag om de Schelde. En op 1 november is er de jaarlijkse herdenking bij het Polderhuis en Vuurtoren ’t Hoge Licht.