Meditatie: Liefde tot God
Psalm 63:9
„Mijn ziel kleeft U achteraan; Uw rechterhand ondersteunt mij.”
De ziel van Gods kind gaat uit naar God. Zij dorst naar Hem en kleeft Hem met genegenheid aan, zoals Jonathan verbonden was aan David en hem beminde als zijn eigen ziel (1 Samuël 18:1), zoals Davids ziel de Heere aankleefde (Psalm 63:9) en naar Hem verlangde en dorste als een dorstig land en als een hert naar de waterstromen (Psalm 63:2; Psalm 42:2,3). Dit is zo met alle ware liefde. Een liefhebber van Jezus zoekt nabijheid en gemeenschap met Jezus, en kan zonder Hem niet tevreden zijn. Die begeerte, wanneer ze sterk is, maakt hem krank van liefde (Hooglied 5:8). Hieruit volgt dit kenmerk. Een liefhebber van Jezus verlangt naar Jezus’ genadige tegenwoordigheid op aarde. Vooral dat Hij toch tot hem zou willen komen. Daarover sprak Jezus (Johannes 14:18): Ik zal u geen wezen laten, ik kom weder tot u; en David (Psalm 101:2): Wanneer zult Gij tot mij komen? En Psalm 42:3: Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God; wanneer zal ik ingaan en voor Gods aangezicht verschijnen? Zo verlangde de bruid naar Jezus’ komst tot haar, naar Zijn gezelschap en naar Zijn vertroostingen (Hooglied 1:2 en 7; 3:2-5; 2:9, 17; 4:16; 7:11-12). Nu komt de Heere Jezus tot de ziel, door zegeningen mee te delen, of door genadige openbaring van Zichzelf en van Zijn liefde, of door zoete vertroostingen.
Jacobus Koelman, predikant te Sluis
(”Van de liefde tot de Heere Jezus”, 1690)
De meditaties komen uit een lange voorrede die Jacobus Koelman schreef bij een uitgave van door hem vertaalde preken van de Schotse predikant Hugo Binning (1627-1653). De bundel verscheen onder de titel ”De ware Gemeenschap met God”. De voorrede over de liefde tot de Heere Jezus is ook verschillende keren zelfstandig uitgegeven, onder andere hertaald door drs. C.J. Meeuse. Koelman werd overigens niet uit zijn ambt gezet (RD 0106), maar door de overheid verbannen.