Taal: Psalmregels verkeerd interpreteren
Taal is een machtig fenomeen. Het kan generaties uit elkaar drijven. Bijvoorbeeld als oma niet begrijpt dat TikTok niets met een kippenhok te maken heeft – hoewel de stank in beide hokken me een rake overeenkomst lijkt.
Het kan generaties ook verbinden. Zeker in kerken is taal een verbindende factor. De Statenvertaling fungeert al eeuwen als cement tussen jong en oud.
Oude liederen van vrome lieden kunnen harten en tongen uit heden en verleden eveneens op dezelfde golflengte brengen. Zoals dit laatste couplet uit een mooi gedicht van de Joodse Isaäc da Costa dat me vorige week onder ogen kwam: „Loof, o Sion prijs Uw Heere!/ d’ Aarde luister’, ’t Lam ter ere,/ naar uw heilig psalmgebruis!/ Loof Hem, Die de hel verplette!/ Loof Hem, Die Zijn volk ontzette! /Loof uw Koning aan het kruis!”
Het heilig psalmgebruis klinkt in veel kerken ook al eeuwen hetzelfde – alsof de jarige berijming van 1773 een accolade slaat om het toen en het nu. Hetzelfde lieflijke vers kan de harten van opa en kleinzoon treffen.
De begrijpelijkheid van berijmde psalmen kan voor zeer jeugdige personen overigens wel een zware zaak zijn. Een collega vertelde dat haar kinderen bij ”Dien G’uit al ’t aards gedruis” in al hun onnozelheid aan taarten bleken te denken. En haar zus werkt met verstandelijk beperkten die steevast zingen: „God heb ik lief, want die getrouwde Heer’.” Eigenlijk vind ik dat nog wel teer. Zingen ze daarmee niet de taal van het Hooglied van Salomo?
Over Psalm 116 gesproken. De laatste regel van vers 2 heb ik jarenlang verkeerd begrepen, door een verkeerde interpretatie van het woordje ”dus”. We zingen daar: „Ik was benauwd, omringd door droefenissen; maar riep de Heer’ dus aan in al mijn nood:” Ik dacht altijd: de onbekende dichter was benauwd, dús riep hij tot God. Enkele jaren geleden viel mijn oog op de dubbele punt aan het einde van de regel, waarna ik begreep dat ”dus” hier betekent: aldus, op deze manier. De dichter was benauwd en riep op deze manier tot de hemel: „Och Heer’, och wierd mijn ziel door U gered!”
De genoemde collega vertelde ook dat ze zich door een verkeerde interpretatie van een andere regel uit Psalm 116 „haast bedrogen” voelde. Toen haar vader ernstig ziek was, putte ze troost uit de woorden ”Hoe kost’lijk is in ’s Heeren oog hun dood!” Ze dacht: de Heere ziet uit naar het sterven van Zijn gunstgenoten. Later begreep ze dat er wordt bedoeld: als iemand Gods kinderen naar het leven staat, zal dat diegene duur komen te staan, want het léven van Zijn gunstgenoten is Hem veel waard. In lijn met Zacharia 2:8: „Want die ulieden aanraakt, die raakt Zijn oogappel aan.” Dat is pas machtige taal.
Redacteur Chris Klaasse bespreekt een taalkwestie.
Reageren? chris@rd.nl