Cultuur & boekenpaasverhaal
Van zorg ontslagen

Vanuit zijn stoel, voor ’t raam van de woonkeuken, zit Johannes mistroostig voor zich uit te staren. Het eertijds rustige landweggetje, met hier en daar een paar woningen, de school, het kerkje met daarnaast de statige pastorie, had jarenlang zijn uitzicht bepaald. Maar zo langzamerhand was alles afgebroken.

Co Rook-Visscher
Sloopwerkzaamheden boerderij. beeld Jaco Hoeve
Sloopwerkzaamheden boerderij. beeld Jaco Hoeve

Aan de andere kant van het dorp staan nu een moderne kerk en school. Het kleine boerderijtje waar hij zelf in woont, is al bijna helemaal ingesloten door nieuwbouw. Schuin tegenover hem is een bejaardenhuis verrezen; groot en hoog. ’t Enige wat nog rest van vroeger is de oude pastorie met haar prachtige bonen in de achtertuin en het ronde hardstenen poortje met de overhangende kamperfoelie, recht tegenover zijn eigen bedoeninkje.

De jonge predikant en zijn vrouw hadden de nog steeds goed te bewonen pastorie verkozen boven een strak nieuwbouwhuis. Ze waren zijn buren maar ook zijn vrienden geworden.

Johannes is in gedachten verzonken.

Het is bijna Pasen. De natuur is bezig zich in bruidstooi te steken. Enkele vroege bomen staan al in bloei, maar Johannes ziet er niks van. De grote enveloppe die op tafel ligt, heeft hem zijn laatste restje moed ontnomen. De gemeente laat hem weten dat er op de plek waar hij woont, een grote brede weg geprojecteerd is. Dat zijn boerderijtje evenals de pastorie het tracé van de weg doorkruist en dus na verloop van tijd geruimd moet worden.

Johannes’ gedachten gaan terug naar de tijd toen ze hier begonnen waren. Hij en zijn jonge vrouw. ’t Was hard werken geweest op hun kleine boerderijtje, maar ze hadden het met plezier gedaan. Hetgeen ze echter zo vurig begeerden, was niet in vervulling gegaan. Ze waren kinderloos gebleven. Het had ze samen heel wat strijd en tranen gekost, maar ze hadden het in het gebed voor de Heere mogen brengen en leren berusten in Zijn wil.

Het dorpje was groter en groter geworden, en de moeilijkheden in het boerenleven ook. Bij het ouder worden, hadden ze zo langzamerhand alles afgestoten wat hun te veel werd. Wat kleine dieren hadden ze gehouden. Evenals het groentetuintje, waarvan ze de oogst deelden met de achterburen uit de pastorie.

De predikant en zijn vrouw kwamen vaak even buurten. De jonge man stak veel op van zijn oude buurman. Johannes wist hem de levenswijsheid maar ook zijn geloofservaring en -beleving uit de praktijk over te brengen. Dat wat men niet altijd uit de boeken kan leren. Zijn vrouw, Aaltje, wist daar ook van mee te praten. De jonge domineesvrouw vond in haar een tweede moeder, die haar met raad en daad terzijde stond. Maar Aaltje was verleden jaar overleden, zomaar, onverwachts.

Sindsdien is Johannes zijn stuur helemaal kwijt. Zij was zo’n doortastende vrouw geweest. Ze hadden er samen al vaak over gesproken dat ze ouder werden en hier niet konden blijven wonen. Maar zolang het nog gaat, stel je alles maar uit. En nu is hij alleen. Nu ja, alleen, hij kreeg nog aanloop genoeg en hij kon zelf het huishouden nog best wat beredderen. Een buurvrouw deed het huishoudelijk werk, dat ging best.

Al vaak hadden familieleden hem aangeraden naar het bejaardenhuis te gaan. Het was dichtbij, hij bleef in de buurt. Hij keek er nu ook al tegenaan. Maar nee, toch maar liever niet. Al zei een stem in zijn binnenste dat het tijd werd en hij zijn verstand gebruiken moest.

Toen was de brief van de gemeente gekomen. Hij moest weg en de pastorie ook. Och, die jonge mensen vonden het vast niet zo erg. Zij kregen er een modern huis voor terug met veel meer gemak. Maar toch, ze waren er ook wel van onder de indruk.

Dat was nu allemaal een paar weken geleden, en de gemeente wacht op een reactie op haar voorstel. Ze hadden goede voorzieningen voor hem getroffen, alles werd voor hem in orde gemaakt. Hij kon zo over naar het bejaardenhuis.

Hij moest er niet aan denken. Alleen, zonder Aaltje in zo’n vreemde omgeving. Maar het ergst van alles was dat hij, Johannes, zijn geloofsvertrouwen kwijt was. Hij had geen moed meer. Het leek wel of hij niet meer bidden kon. Hij was er benauwd van en over een paar dagen was het Goede Vrijdag.

Zijn gedachten gaan naar zijn Heere en Heiland, Die zo lijden moest dat Zijn zweet grote droppelen bloed werden. Zichzelf opofferend voor zondige mensen, voor hun tekortkomingen, hun afdwalingen en moedeloosheid. „O Heere”, bad hij, „wat was Uw lijden zwaar en de prijs hoog. Daar zijn mijn zorgen dan niets bij. Geef mij toch moed en krachten, wat moet ik doen?”

De predikant probeerde hem op te beuren, dat Christus ook al zijn noden kende. Dat Hij niet in het lijden gebleven was en er op Goede Vrijdag een Pasen volgde. Maar Johannes zakte steeds verder weg in moedeloosheid. Het was voor een ander en niet voor hem.

De avond voor Pasen brachten de predikant en z’n vrouw nog even een bezoek aan hun buurman. Hij las Johannes voor uit zijn Bijbel en legde hem uit dat zelfs Maria in haar verdriet en ongeloof haar opgestane Heere niet herkende. Hij droeg zijn oude vriend in het gebed op aan Hem, Die alle zorgen kent, en wenste hem welterusten.

Maar Johannes ging niet naar bed. Hij liet zich in zijn stoel zakken en overdacht heel lang de woorden van de dominee. Hij, Johannes, had zo vaak die jonge man moed ingesproken, als hij bij het voorbereiden van zijn preek vastliep in allerlei dingen. En nu was het omgekeerd. Nu werd Johannes door zijn jonge vriend aangesproken en aangespoord om toch meer vertrouwen te hebben.

„Kom Johannes”, zei hij dan, „laten we Gods Woord nog eens laten spreken. Dat is toch een troostboek alle eeuwen door.” En zich dat herinnerend stond hij op en pakte de Bijbel van het mahoniehouten kastje. En Johannes las. Hij las van het laatste avondmaal, het verraad van Judas en de strijd van zijn Meester in de hof van Gethsemané, door Zijn discipelen verlaten. Zijn kruisiging, Zijn dood, de stille dagen in het graf. Maar ook van Zijn opstanding, de wachters bij het graf die als doden werden en vluchtten. Van de bedroefde en treurende vrouwen en dat grote onbegrijpelijke wonder. Een engel in witte klederen, die tegen hem zei: „Hij is hier niet, want Hij is waarlijk opgestaan.” Opgestaan ook voor hem, Johannes, en voor al die mensen voor wie Christus borgtochtelijk Zijn verzoenend bloed gegeven heeft.

Een blijdschap zo groot, zo allesomvattend doortrok hem.

Hij keek naar buiten, het werd al licht, had hij zo lang gelezen? Een nieuwe dag stond geboren te worden. De lucht begon langzaam te kleuren van diep purper naar rozerood. Paasmorgen!

Johannes stond op, stijf van het lange zitten en opende de zijdeur. De vogels zongen en de zon kwam op in volle glorie. Hij bescheen als eerste het hoogste punt: het bejaardenhuis. Het leek wel licht te geven. Ontroerd en beschaamd stond hij stil te kijken, diep beseffend: ook daar was het Pasen.

In zijn hart begon het te zingen:

Dit is de dag, de roem der dagen,

die Israëls God gegeven heeft.

Laat ons verheugd, van zorg ontslagen,

Hem roemen Die ons blijdschap geeft.

Van zorg ontslagen!

Een last viel van hem af. „Ik zal gaan, Heere”, fluisterde hij.

Het wonder van Pasen, maar dit moesten zijn jonge vrienden in de pastorie weten. Gauw schoot hij in zijn klompen en stak de weg over. Zouden ze al wakker zijn, vroeg hij zich al lopend af. Het was mevrouw die hem hoorde komen. Het kleppen van het tuinpoortje, het geschuifel van de klompen.

Dat kon er maar één zijn: Johannes. Wat zou er zijn? Hij zag er gisteravond zo verlaten uit. Haastig haar man roepend, gingen ze samen naar beneden. Maar het was geen verslagen man die ze aantroffen.

„Dominee, mevrouw”, zei Johannes met glanzende ogen en krachtige stem. „De Heere is waarlijk opgestaan en Hij is van mij gezien.”

De daaropvolgende week verhuisde Johannes naar het bejaardenhuis.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer