Strijd om behoud Vlaamse velden
Amateurs hebben de afgelopen eeuw al heel wat gegraven op de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog in Vlaanderen. Maar dat kan zo niet langer, zeggen erfgoeddeskundigen.
Het landschap in de Vlaamse Westhoek doet gedeeltelijk haast Nederlands aan. Het gebied tussen Ieper en de kustplaats Nieuwpoort is redelijk vlak, met akkers, dorpjes en hier en daar een stadje. Iets meer landinwaarts is de streek wat glooiender. Het kan niemand ontgaan dat hier tussen 1914 en 1918 een verschrikkelijke oorlog woedde. In elk dorp staan de jaartallen op meerdere monumenten ingebeiteld. De musea liggen er voor het oprapen. Kleine, maar ook heel grote, zoals in Nieuwpoort, Diksmuide, Zonnebeke en Ieper. In die laatste plaats is er elke avond om acht uur een dodenherdenking.
Begraafplaatsen zijn er ook volop. Op Tyne Cot, in Zonnebeke, liggen zo’n 12.000 Britten. Enkele verzamelbegraafplaatsen Duitse soldaten tellen tienduizenden doden per kerkhof. En dan zijn er nog de kleine dodenakkers, elk met tientallen tot honderden graven. Vaak zomaar tussen de huizen van een dorp of naast een weiland.
Kraters zijn er ook. Nog altijd is op diverse plekken te zien dat er ruim honderd jaar geleden granaten insloegen of ingegraven mijnen ontploften.
Het gebied nodigt uit tot het maken van wandel- en fietstochten. Het zal ook vrijwel niemand opvallen als je iets uit de grond opdiept. Het gebied ligt vol met voorwerpen uit de oorlog.
Veel mensen nemen een voorwerp mee als ze iets tegenkomen. Een lege granaathuls bijvoorbeeld. Of wat onschuldige kogeltjes. Anderen graven actief naar items. En juist dat schatgraven is deskundigen die het gebied willen beschermen een doorn in het oog. Onlangs luidden medewerkers van het Agentschap Onroerend Erfgoed de noodklok bij de Vlaamse regering. Er zijn maatregelen nodig om te voorkomen dat het gebied wordt leeggeroofd.
Het agentschap meldde er vooral moeite mee te hebben dat door het graafwerk van amateurs veldslagen niet meer goed in kaart kunnen worden gebracht. Aan de hand van onder meer identificatieplaatjes, koppelriemen en kogels is het bijvoorbeeld mogelijk om uit te zoeken welk legeronderdeel op welke plaats streed. Nemen amateurs die voorwerpen mee, dan is het niet meer mogelijk om te zien wat ergens is gebeurd.
Dominik DenDooven, wetenschappelijk medewerker van het In Flanders Fields Museum in het Vlaamse Ieper zegt dat het museum gemiddeld twee keer per week een schenking krijgt van bezoekers. „Het gaat vooral om brieven, dagboeken en medailles.” De instelling, die een van de meest toonaangevende musea in België is over de Eerste Wereldoorlog, zoekt zelf niet actief in de Vlaamse grond naar voorwerpen uit de oorlog. „Dat laten we aan archeologen over.”
Met enige regelmaat vinden mensen in hun eigen tuin voorwerpen. Het gaat dan vaak om knopen van uniformen en onderdelen van cilinders die werden ingezet bij gifgasaanvallen. Bij het museum is ook een keer een identificatieplaatje gebracht van een Chinese arbeider die na de oorlog werd ingezet om het slagveld op te ruimen. DenDooven: „Geweren en bajonetten uit de oorlog zijn zo verroest dat ze onschadelijk zijn. Die kunnen mensen gewoon oppakken.”
Boeren komen bij het ploegen regelmatig munitie tegen. „Als mensen een granaat vinden, bellen ze meteen de ontmijningsdienst om het explosief op te laten ruimen. Die granaten zijn nog steeds gevaarlijk.” De afgelopen jaren zijn er geen doden meer gevallen bij granaatvondsten. In het verleden was dat wel anders, zegt DenDooven. „Wel is er vorig jaar nog een boerin gewond geraakt toen ze werd getroffen door kogeltjes uit een granaat.”
Ondanks dat DenDooven niet gelukkig is met mensen die te pas en te onpas in het gebied graven, zegt hij dat het niet gevaarlijk is dat mensen met metaaldetectors aan de slag gaan. „Ze vinden meestal alleen loden kogeltjes. En degenen die het doen, hebben bijna allemaal een vergunning. Ze weten waar ze mee bezig zijn.”