„Broeder, de rechtszaak van uw dochter is hierboven al behandeld”
Wekelijks een blik op de kerkelijke bladen, aangevuld met citaten uit de kerkelijke wereld.
Terdege
„Bijzondere herinneringen heb ik aan de achterliggende maand, februari. Aan het eind ervan werd het hoger beroep behandeld van de strafzaak tegen de buschauffeur die in 2018 onze dochter had aangereden. Die dag was ik zeer somber en verdrietig gesteld. Het was donker vanbinnen. Asaf zou zeggen: „Dacht ik aan God, zo maakte ik misbaar” (Ps. 77:4a). Ik keek slechts naar beneden, naar het graf, en niet naar boven. Ik was die morgen voornemens om tijdens de zitting geen gebruik te maken van mijn spreekrecht als nabestaande. Ik zou zwijgen.
Maar net nadat ik de auto had geparkeerd en de trap naar het gerechtshof op wilde lopen, passeerde ik een dominee. Verrast vanwege deze ontmoeting vroeg hij mij naar het doel van de reis. Ik wees naar het gerechtsgebouw en vertelde hem van de rechtszaak die over een goed halfuur zou beginnen. Even schrok hij. Maar toen herstelde hij zich en zijn ogen keken omhoog, naar de hemel. Zijn wijsvinger wees in dezelfde richting. Ik hoor hem nog zeggen: „Broeder, de rechtszaak van uw dochter is hierboven al behandeld, door de hemelse Rechter. En het was voor haar een goede uitslag!” Ik stond perplex. De donkerheid in mijn hart verdween.Het werd licht. Want ik geloofde dat de Heere deze broeder had gestuurd. Om te bemoedigen. Om op te scherpen. Want toen mocht ik zo heel anders het gerechtsgebouw en de zittingszaal binnengaan. „Want God was aan mijn zij, Hij ondersteunde mij.”
Tijdens de zitting mocht ik, anders dan ik mij had voorgenomen, tóch iets vertellen van de hemelse Vader bij wie onze innig geliefde dochter voor eeuwig mag zijn. Ik vertelde dat haar laatste woorden op de fiets naar huis waren: „Fijn, we hebben meewind. Dan ben ik snel thuis.” En het werd bewaarheid, al had zij het zó niet bedoeld: zij kwám Thuis.
En ik kon het de chauffeur op dat moment ook vergeven. Deze gezindheid gaf de Heere. De zaak van onze dochter was, inderdaad zoals mijn broeder-predikant het had gezegd, in de hemel bepleit door haar hemelse Advocaat. Dat mocht zij reeds op negenjarige leeftijd geloven. Het brengt mij bij het ontroerende artikel 26 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, waarin Guido de Brès ons de vraag stelt waarom iemand een andere advocaat zou zoeken, „aangezien het God beliefd heeft ons Zijn Zoon tot een Advocaat te geven?””
Ds. W.A. Zondag schrijft in zijn column in familieblad Terdege over de dag van de rechtszitting waarin de aanrijding waarbij zijn dochter omkwam werd behandeld.
De Waarheidsvriend
„Een aantal zaken die vooraf gedeeld wordt, wekt bevreemding.(…). Dat we na het consistoriegebed de kerkzaal betreden, is evident – ik heb nooit anders meegemaakt. Dat we vooraf van alle broeders een hand krijgen, fijn – enige steun kunnen we wel gebruiken. Dat de ouderling van dienst de dominee voorgaat, ja gráág. Maar het is een open kerkdeur. Dat in de morgendienst de Wet des Heeren en in de middag- en avonddienst de geloofsbelijdenis voorgedragen wordt, weten de daartoe opgeleide voorgangers doorgaans wel, vermoed ik. Dat de gemeente bij het ene onderdeel van de eredienst wel en op een ander moment niet gaat staan, ach, dat zien we dan wel. Zelf sta je het grootste gedeelte toch ook.”
Ds. C.H. Hoogendoorn schrijft met een knipoog over de uitvoerige bijlage met instructies van de kerkenraad die predikanten nogal eens krijgen toegestuurd als ze in een gemeente elders voorgaan. In De Waarheidsvriend, uitgave van de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland.