Provincie moet proactief samenwerken over de grens
Zeven van de twaalf Nederlandse provincies grenst aan een buurland. Limburg kwalificeert zelfs in zijn geheel als ”grensregio”, volgens de definitie van Eurostat. Toch speelde grensoverschrijdende samenwerking een bescheiden rol bij de Statenverkiezingen.
Het is nog niet zo heel lang geleden dat grenzen gesloten en grensbelemmeringen alom aanwezig waren. De COVID-pandemie heeft laten zien dat de huidige organisatie van grensoverschrijdende samenwerking op meerdere fronten niet robuust genoeg is. Uit eerder ITEM-onderzoek naar de pandemie is gebleken dat een sterkere organisatie van grensoverschrijdende samenwerking nodig is – ook op regionaal niveau. Grensoverschrijdende samenwerking en oog voor grensregio’s zouden daarom belangrijke onderwerpen bij de Provinciale Statenverkiezingen moeten zijn. Toch blijkt uit de thematische analyse, van 56 partijprogramma’s uit de Nederlandse provincies die aan een buurland grenzen door het expertisecentrum ITEM, dat dit niet het geval was. Dat is verassend omdat het tegenovergestelde op dit moment gepast zou zijn: meer aandacht voor de verbetering van de structurele samenwerking met buurlanden. Er is nog steeds geen sprake van een functionerende grensoverschrijdende arbeidsmarkt en kansen om grensoverschrijdend grote infrastructurele vraagstukken zoals de energietransitie of het openbaar vervoer aan te pakken, blijven onbenut.
Innovatie
Al jaren roept de politiek om maar de knelpunten en belemmeringen aan de grens op te lossen en dat herhalen ook meerdere partijprogramma’s. Maar die herhaling en benoeming van grensoverschrijdende belemmeringen kent veelal een socio-economische invalshoek. Met name aspecten op het vlak van mobiliteit en arbeid zijn overheersend en reeds voor jaren bekende thema’s. Paragrafen over het grensgebied of grensoverschrijdende samenwerking vallen dan ook veelal onder het hoofdstuk Economie. De grote afwezige? Concrete ideeën hoe je deze bekende problemen structureel kunt aanpakken en de capaciteiten die daarvoor in grensoverschrijdend verband nodig zijn.
Het is dan ook opvallend dat tegenover de inhoudelijke doelstellingen wat betreft grensoverschrijdende mobiliteit en arbeid nauwelijks organisatievraagstukken in de partijprogramma’s terugkeren. De punten blijven op een abstract niveau, zonder antwoord op de vraag hoe.
Het (kunnen) oplossen van knelpunten vereist namelijk veelal nieuwe en innovatieve ideeën over hoe men in de toekomst aan de grens zou kunnen afwijken van bepaalde nationale regels. En om bepaalde problemen zichtbaar te maken, dient er ook geïnvesteerd te worden in de nodige kennis en institutionele capaciteiten aan de grens. Innovatieve oplossingen vallen niet zomaar uit de lucht.
Nog verrassender: bij cruciale vraagstukken als de energietransitie of de houdbaarheid van de zorg wordt afstemming met buurlanden niet eens benoemd. Partijprogramma’s opperen weliswaar de mogelijke plaatsing van (kleine) kerncentrales, maar zonder verwijzing naar noodzakelijk overleg met de buurlanden over dit politiek gevoelige onderwerp. Plannen voor grensoverschrijdende windmolenparken of zonneweides -en de participatie van bewoners aan de andere kant van de grens daarin- worden überhaupt niet genoemd. Dat terwijl er wel enkele concrete initiatieven bestaan in diezelfde grensregio’s.
Eerder ITEM-onderzoek liet zien dat juist door een gebrek aan afstemming op punten als ruimtelijke ordening, vergunningverlening en subsidies maar nauwelijks grensoverschrijdende energieprojecten van de grond komen. Bovendien leidt het bij veel inwoners van grensregio’s tot frustratie.
Zo is het merkwaardig dat verkiezingsprogramma’s in de provincies aan de Duitse kant van Nederland geen enkel concreet verband leggen met de ”Grenslandagenda” tussen Noordrijn-Westfalen en Nederland, of met de versterkte samenwerking tussen Nederland en Nedersaksen. Tussen Nederland en Vlaanderen is in januari van dit jaar nog een versterkte grensoverschrijdende structuur afgesproken om belemmeringen en kansen effectiever aan te pakken.
Aandach
Uit de verschillende onderzoeken van ITEM blijkt steeds weer dat een goede organisatie van grensoverschrijdende samenwerking juist noodzakelijk is en het niet als een gegeven kan worden beschouwd. In deze organisatie hebben de provincies een belangrijke en proactieve rol te vervullen, zowel in euregionaal verband met de buurregio’s als in relatie tot het Rijk, de Benelux en Europa als geheel.
De provincie Limburg vormt op het bovenstaande in zekere mate een interessante uitzondering. Een flink aantal partijprogramma’s refereren bij menig thema wel aan de grensoverschrijdende dimensie, zelfs wanneer het de meer EU-kritische partijen betreft. Wellicht omdat er veel grenzen en er grote grensoverschrijdende projecten zijn. Denk aan de Einsteintelescoop, een grensoverschrijdend wetenschappelijk megaproject dat breed wordt ondersteund in de verschillende verkiezingsprogramma’s. Maar ook hier geldt: grensoverschrijdende knelpunten zoals vergunningen, subsidieverlening en ruimtelijke ordening moeten eerst nog worden opgelost.
Maximaal gebruik maken van de grensregio –zoals een aantal partijprogramma’s beschrijven: als middelpunt in een euregio of knooppunt tussen twee landen– vereist meer concrete aandacht en investeringen in een grensoverschrijdende organisatie van structurele aard.
Laat de nieuwe Provinciale Staten grensoverschrijdende samenwerking dan ook een prominentere positie geven op de agenda voor de aankomende jaren.
De auteurs zijn verbonden aan Expertisecentrum ITEM van de Universiteit Maastricht.