Dirigent Arie Kortleven bij 40-jarig jubileum: Het koor en ik hebben elkaar keihard nodig
Ruim veertig jaar staat Arie Kortleven op de bok. Hij zag zijn koren groeien in wat ze aankunnen. Zelf leerde hij dat je als dirigent goed moet communiceren. „Koor en dirigent hebben elkaar keihard nodig.”
In de witgepleisterde kapel van het Hoornbeeck College in Amersfoort staat mannenkoor Jeduthun gespannen te wachten op het eerste signaal van hun dirigent, Arie Kortleven. ”Adoramus te Christe”, klinkt het na zijn sein uit zo’n tachtig mannenmonden. Laag gonzende bassen, hoge tenoren, aanzwellend en dan weer zachter wordend: muziek die ook in de beginjaren van het klooster hier geklonken zou kunnen hebben.
Zo’n continue lijn, muziek die door blijft klinken, is er ook in het leven van dirigent Arie Kortleven (58). Al meer dan veertig jaar loodst hij meerdere koren door psalmen, geestelijke liederen en andere muziekstukken.
Hij was 16 jaar toen hij voor het eerst stond te „zwaaien”, zoals de Apeldoornse musicus dat zelf soms oneerbiedig noemt. In 2021 was hij veertig jaar dirigent, zaterdag 11 maart is na uitstel vanwege corona in Zaltbommel zijn jubileumconcert.
In de loop van de jaren zag Kortleven zijn koren muzikaal groeien. „In mijn begintijd besloeg een muziekstuk vaak één A4’tje. Nu zingen we langere stukken met meer uitdaging.”
Zat u al jong achter de klavieren?
„Ik ben in 1965 geboren in Gouda. In ons huis stond een harmonium in de kelder. Daar hield ik kerkdiensten waarin ik organist, dominee en koster tegelijk was. Ik was 6 toen mijn ouders naar Groningen verhuisden. Daar kreeg ik mijn eerste orgellessen. Na wat omzwervingen kwamen we in Apeldoorn te wonen en ging ik naar het Van Lodenstein College in Amersfoort. Daar begeleidde ik het schoolkoor, dat toen onder leiding stond van Cees het Jonk.”
En de liefde voor koren, hoe ontstond die?
„Ik had in mijn middelbareschooltijd een ov-kaart. Op Stille Zaterdag reisde ik elk jaar af naar Gouda voor het paasconcert van Vox Jubilans in de Sint-Jan. Dat koor stond toen onder leiding van Pieter Stolk. Ik moest het concert altijd eerder verlaten om de laatste trein te halen. Dan stond ik nog even in het koorgedeelte te genieten. Zo is mijn belangstelling voor koormuziek gewekt.”
Aan welke koren hebt u de achterliggende jaren leidinggegeven?
„Mijn eerste ervaring met dirigeren kreeg ik doordat dirigent R. Gerritsen mij vroeg om een kinderkoor in Beekbergen van hem over te nemen. Ik was toen 16 jaar. In 1984 ging ik naar het conservatorium in Zwolle. In 1989 is Laudate Deum opgericht, een gemengd koor in Apeldoorn, waarbij ik van het begin af betrokken ben als dirigent. Vanaf 1999 dirigeer ik bij mannenkoor Jeduthun, dat repeteert in het Hoornbeeck College in Amersfoort. Jeduthun zingt vaak psalmbewerkingen en geestelijke liederen.
Vanaf 2012 kwam gemengd koor Met Hart en Stem in Veenendaal erbij, en vanaf 2013 ook het Gelders Mannen Ensemble, een groep van zo’n dertien mannen die tweewekelijks repeteert. Bij alle vier zingen we een mix van stukken met flinke uitdaging en het eenvoudige geestelijke lied. Met Laudate studeer ik ook anderstalige stukken in die muzikaal wat meer vergen, bijvoorbeeld van Händel, Philip Stopford en John Rutter.”
Wat behelst volgens u het vak van dirigent?
„Ik probeer koren en koorleden te trainen in een goed gebruik van hun stem. Van tevoren bekijk ik een muziekstuk goed. Waar zitten lastige sprongen? Hoe wil ik dat het gaat klinken? Waar je als dirigent ook over moet beschikken zijn goede communicatieve vaardigheden, want koor en dirigent hebben elkaar keihard nodig. Verder is het oefenen in geduld, want soms duurt het lang voordat een partij er goed in zit en een koor een stuk zingt zoals het moet. Ik speel midi-bestanden in om koorleden te helpen bij het voorbereiden van hun partijen.
Wat ik ook belangrijk vind, is dat koren zich bewust zijn van wat ze zingen. En dat ze hun tekst goed uitspreken. Dat laatste kan best een uitdaging zijn bij bijvoorbeeld Franse muziek. Gelukkig zijn er dan ook koorleden die zo’n tekst fonetisch uitschrijven. En pas heb ik een collega-docent Frans ingeschakeld om ”Près du fleuve étranger” van Gounod uit te schrijven.”
De koren verschillen flink qua omvang: bij Jeduthun honderd man en bij het Gelders Mannen Ensemble dertien mannen. Maakt dat uit voor de kwaliteit?
„Bij een klein koor doet je stem er meer toe. Van het Gelders Mannen Ensemble verwacht ik dat zij hun huiswerk goed doen, zodat we op de repetitie vooral bezig zijn met samen zingen en stemvorming. Partijen instuderen doen we daar niet.”
Wat zingt u nu met uw koren waarvan u nooit had gedacht het nog eens met hen uit te voeren?
„Ik zie eigenlijk bij al mijn koren dat ze muzikaal meer aankunnen dan in mijn begintijd. We zingen uitgebreidere stukken, zoals ”In my Fathers house” van Stopford of stukken van Mendelssohn. Dat komt omdat ik voor mezelf meer muzikale uitdaging zoek, maar koorleden vragen er zelf ook om. Ik denk dat YouTube ervoor gezorgd heeft dat koorleden meer oog krijgen voor wat er muzikaal allemaal mogelijk is.
Het is ook makkelijker geworden om aan bladmuziek te komen, waardoor het repertoire uitbreidt. Alleen voor mannenkoren is het lastiger geworden om geschikte muziek te vinden.
Wat mij weleens verbaast, is dat er bij andere koren steeds meer muziek gezongen wordt van de band Sela. Ik blijf van de inhoud van de teksten af, daar wil ik niet over oordelen. Maar de melodieën vind ik niet altijd even sterk.”
U componeert zelf ook muziek. Hebt u met die composities een specifiek koor op het oog?
„Ja. Bij mijn gemengde koren in Veenendaal en Apeldoorn zingen veel mannen mee. Het is leuk om daar de compositie op aan te passen door een vierstemmige mannenpartij te bedenken. En ik houd rekening met wat ik qua toonhoogte kan vragen van sopranen en tenoren.”
Componeren, vier koren dirigeren, overdag een baan als muziekdocent op de Jacobus Fruytier scholengemeenschap, een eigen lespraktijk, zondag kerkorganist in de Eben-Haëzerkerk in Apeldoorn. Waar haalt u de energie vandaan?
„Ja, ik heb een heel drukke week en kan veel doen. Maar dat heb ik niet aan mezelf te danken. Ik krijg de kracht van God om dit te doen. En ik heb een heel lieve vrouw en een gezin die me steunen. Juist in coronatijd merkte ik dat ik al die dingen, het lesgeven en dirigeren allebei, echt nodig heb. Wat een bizarre tijd was dat. Zat ik dat eerste jaar thuis met Kerst, puzzeltjes te maken.”
Hoe bent u die tijd doorgekomen?
„Het koor in Apeldoorn bedacht elke keer weer iets creatiefs om muzikaal toch vorderingen te maken. Zelfs als er maar vier mensen in de hele kerk mochten zingen, ging de repetitie toch door. Wat ook heel leuk was, is dat mijn kinderen de Sint-Jan in Gouda een ochtend voor mij hadden gereserveerd. Ik heb daar toen zo heerlijk gespeeld op het orgel. Ja, dat was heel erg hartelijk van ze.”
Musiceert u ook weleens alleen?
„Afgelopen zomer heb ik met mijn collega-organisten, Peter Eilander en Marcel van de Ketterij, op het orgel in de Eben-Haëzerkerk in Apeldoorn een orgelconcert gegeven. Dat orgel mist nog een paar registers en er is geld nodig om het te voltooien. Ik kreeg wel weer even de smaak van het orgelspelen te pakken, maar eigenlijk ben ik geen solist. En om goede orgelconcerten te geven moet je veel oefenen. Daar heb ik geen tijd voor.”
Wat waren al die jaren door uw drijfveren om muziek te maken?
„Ook al sta ik met mijn rug naar het publiek, ik merk wel of er wordt geluisterd. Een predikant noemde ons werk eens „preken op het orgel of op muziek”. En wat een boodschap geef je mensen dan mee. Met mijn koor in Veenendaal oefen ik nu het lied ”In de Bovenzaal”, over het avondmaal. „Eet het brood met Mij en drink de wijn met Mij. Doe dit steeds opnieuw, ter gedachtenis aan dit maal met Mij.” Zoals Hij aan de maaltijd het brood brak, zo is Jezus Zelf enkele uren later gebroken. Om ons het leven te geven. Het lied eindigt ermee dat „deze wijn van nieuwe betekenis bron van vreugd’ zal zijn”. Ja.”