Muisstil luisteren scholieren naar Joods meisje dat verraden werd
Lous Steenhuis-Hoepelman (81) uit Amsterdam vertelt al vijftien jaar voor de klas hoe ze de Holocaust overleefde. Maar discussie over de massamoord op Joden maakte ze nooit mee. „Jongeren zijn wel degelijk geïnteresseerd.”
Drie concentratiekampen zag ze als driejarig meisje vanbinnen. Westerbork, Bergen-Belsen, Theresienstadt. „Ik ben geen geschiedenisboekje. Ik heb het zelf meegemaakt”, maakt Steenhuis duidelijk als ze gastlessen geeft. Hoewel haar eigen herinneringen pas na de oorlog beginnen, kan ze genoeg vertellen over haar peuterjaren.
Gewapend met een koffertje gaat ze zo’n twee keer per week op pad. Ze haalt lappenpop Mies eruit, gekregen in het weeshuis. Een lichtblauw schoentje, bijna vergaan. En een kinderjurkje. „Zoet hè!” Haar oma naaide het, voordat ze op transport naar Auschwitz werd gezet.
Muisstil is het altijd in de klas als Steenhuis vertelt hoe ze als peuter moest onderduiken bij een oom en tante in Bussum. Dat een ander Joods meisje haar verraadde en ze in de gevangenis werd gezet. Hoe ze terechtkwam in een weeshuis, samen met vijftig andere kinderen die zonder vader of moeder waren. De onbekende kinderen, werd de groep genoemd. Een verzetsheldin probeerde hen te redden door de Sicherheitsdienst te vertellen dat de vaders van deze kinderen Duitse soldaten waren. Daarom zouden ze nooit naar Auschwitz zijn gegaan.
Een trein, de laatste uit Westerbork, bracht hen naar Bergen-Belsen. Onderweg overleed een baby. De rest van de kinderen keerde terug naar Nederland. Van die 50 zijn er volgens Steenhuis momenteel nog 27 in leven.
Zwarte scholen
Onderzoek liet deze week zien dat bijna een kwart van de Nederlandse jongvolwassenen twijfelt aan de Holocaust. Steeds meer mensen zouden denken dat de massamoord een verzinsel is of zwaar overdreven wordt. Steenhuis plaatst grote vraagtekens bij de uitkomsten. „Ik heb nog nooit discussie of aarzeling gehoord over de gebeurtenissen.” Ze houdt wel een slag om de arm: „Ik kom natuurlijk alleen op scholen die bij Westerbork een aanvraag doen voor een gastles.”
Dat aantal aanvragen stijgt. „En dat staat toch haaks op deze uitkomsten.” Wel beaamt de Amsterdamse dat kinderen vaak weinig weten, zeker op zwarte scholen. „Niet zo gek: daar wordt thuis niet over de Tweede Wereldoorlog gepraat. Juist daarom kom ik daar graag. Pas zat er nog een meisje vreselijk te snikken na mijn verhaal.”
De kennis van leerlingen hangt volgens de ervaringsdeskundige ook af van de plaats. Buiten Amsterdam kennen scholieren de Februaristaking bijvoorbeeld niet.
Getallen over slachtoffers zijn overal vrij onbekend, „maar ik vertel altijd dat er zes miljoen Joden zijn vermoord”. Nog zoiets: „Als ik vraag naar Bergen-Belsen, weet eigenlijk niemand waar ik het over heb. Maar als ik zeg dat daar een beroemd meisje is omgebracht, weet bijna iedereen dat ik het over Anne Frank heb.”
Verschil met vijftien jaar geleden ziet Steenhuis nauwelijks. „Vanaf dag één waren de kinderen heel geïnteresseerd. Dat heeft ook te maken met mijn manier van vertellen, dat realiseer ik me best”, zegt de voormalig kleuterleidster en amateuractrice. Op basisscholen vragen kinderen raak. „Ze willen vaak weten of ik Hitler zelf heb gezien.” Op middelbare scholen is er minder interactie. „Pubers denken al gauw dat ze domme vragen stellen.”
Briefkaart
Uit haar koffertje haalt Steenhuis een zwart-witfoto van een jong meisje. ”Westerbork, 1944” staat eronder. „Dat ben ik.” Ze laat een oproep zien om in verzet te komen tegen de Jodenvervolging, later bekend als de Februaristaking. „Dat pamflet heeft mijn moeder zelf gemaakt.” Ook een vervalst persoonsbewijs van haar moeder, die daarmee een arrestatie wist te voorkomen, is in haar bezit.
Haar vader heeft Steenhuis nooit gekend. De laatste herinnering aan hem is een briefkaart die hij uit de trein gooide. Hij schrijft erop „vol goede moed” richting Auschwitz te reizen. Daar hoopte hij als onderwijzer te werk gesteld worden. De realiteit was anders: hij werd vermoord, 26 jaar oud.
Zijn dochter overleefde en werd herenigd met haar moeder. „Zij herkende mij niet, en ik die mevrouw niet. Ik was geen baby meer, maar stond daar als een uitgemergeld, doodziek kind. Met een dubbele longontsteking, bronchitis, schurft en ontzettende honger.”
Urk
Steenhuis deelde haar verhaal zelfs een keer in een Amsterdamse jeugdgevangenis. „Ik zie die jongens nog voor me toen ik begon: onderuitgezakt op hun stoel, onverschillige gezichten. Zo van: vertel maar, oudje. Dat deed ik en toen gingen ze steeds rechter zitten. Ze stelden vragen. Na afloop zeiden de beveiligers dat er meerdere jongens op hun kamer zaten te huilen.”
Anderhalf jaar geleden ontmoette Steenhuis in Urk een groepje jongens die op een feestje in nazi-uniform hadden rondgelopen. Ze had zelf om het gesprek gevraagd. Vooraf waarschuwde de burgemeester nog: Dit zijn geen lieverdjes. Maar het vijftal viel Steenhuis alles mee, al zaten er wel „praatjesmakers” tussen. „Ze boden excuses aan en ik kreeg een grote bos bloemen.”
Ooggetuigen zijn een „uitstervend ras”, realiseert ze zich. „We ontkomen er niet aan dat wij geschiedenis worden.” Andere overlevenden, uit meer recente oorlogen, zullen hun ervaringen dan moeten delen, vindt ze. Zelf gaat ze door „tot ik erbij neerval. Niet om mijn eigen ellende te vertellen, maar om te laten zien waar pesten en onverdraagzaamheid in de meest extreme vorm toe kunnen leiden.”