Gods Woord heeft geen redding nodig
In de discussies over de relatie tussen Bijbel, wetenschap en cultuur valt het op dat zowel verdedigers van klassiek gereformeerde standpunten als pleitbezorgers van de nieuwe hermeneutiek hoog over het Woord van God spreken. Dat lijkt mooi, maar is dat het ook?
In de hedendaagse hermeneutische benadering kan een oude tekst niet voor zichzelf spreken, omdat die is verweven met een oude cultuur. Aan ons de taak om de brug te slaan naar vandaag. Dat geldt ook voor de Bijbel. Ondertussen maakt dat de eigenschappen helderheid (claritas) en inzichtelijkheid (perspicuitas) van de Schrift voor hedendaagse bijbellezers problematisch.
De nieuwe hermeneutiek resulteert nogal eens in standpunten die, met een beroep op de bedoeling van de Heilige Geest, toch honderdtachtig graden ingaan tegen wat letterlijk in de Bijbel staat. Dat wordt overigens door meerdere scribenten ook zelf erkend. Geldt dan niet de waarschuwing van Jezus over de vruchten en de boom? Want de vrucht van deze boom is aanpassing aan het schema van de wereld en loslaten van concrete geboden van de Heere.
Buigen
Juist daarom triggert het me dat voorstanders van de nieuwe hermeneutische benadering zeggen te willen buigen voor het Woord. De Bijbel zou zelf aanleiding geven voor een minder eenduidige uitleg. Het verwijt klinkt dat de Schrift te hoog en te heilig is om je eigen uitleg te identificeren met het sola Scriptura.
Nu wil ik voluit erkennen dat het opkomen voor de hoogheid van Gods Woord de oprechte intentie is van deze theologen en christenwetenschappers. Tegelijkertijd wekt dat ook mijn argwaan: de drijfveer om het evangelie voor postmoderne mensen aanvaardbaar te maken. De prijs daarvoor is hoog, namelijk het opgeven van onvervreemdbare eigenschappen van de Schrift.
Tegen de achtergrond van de kerkgeschiedenis maakt deze drijfveer me alleen nog maar meer argwanend. Het is vaker gebeurd dat een dwaling ontstond vanuit een oprechte intentie om het overgeleverde geloof aanvaardbaar te laten zijn voor de mens van die dagen.
De historisch-kritische methode is niet uitgevonden uit haat tegen de Schrift. Integendeel, het was eerder een poging om de Schrift te redden voor de moderne verlichte mens, die niet meer in bovennatuurlijke wonderen kon geloven. Zo kwam bijvoorbeeld de Duitse lutherse theoloog R. Bultmann met de oplossing dat het zou gaan om de boodschap (het kerygma), die moest worden losgemaakt van het mythologische karakter van de Bijbel. Dat was nodig nadat het historische karakter van de Bijbel was geproblematiseerd.
Ook Arminius heeft niet anders gewild dan een gereformeerde leer te ontwikkelen, die aanvaardbaar was in zijn tijd. De leer van de totale verdorvenheid van de mens werd onder invloed van het humanisme geproblematiseerd, waarna aan de wil van de mens een grotere bijdrage werd toegeschreven, al was het maar dat de mens zelf de wedergeboorte kon tegenstaan. De prijs die daarvoor werd betaald was het opgeven van de totale afhankelijkheid van Gods genade.
Ook Arius was er niet op uit om Christus neer te halen toen hij de leer dat Jezus het meest bijzondere schepsel ontwikkelde . Hij wilde het geloof in Hem juist aanvaardbaar maken voor een Griekse denker. Maar ondertussen loochende hij wel de eeuwige Godheid van Jezus.
Een oprechte intentie is goed, maar helaas geen basis voor vertrouwen. De Schrift zelf is ons vertrouwen waard. Ook en juist als het gaat om het voor zichzelf kunnen spreken en het zichzelf kunnen uitleggen van de Schrift.
Betrouwbaarheid
Het zal niet de intentie zijn van bijbelwetenschappers die het Evangelie aanvaardbaar willen maken voor moderne mensen, maar als we deze weg inslaan, raken we meer kwijt dan ons lief is. De historische betrouwbaarheid van Bijbelse geschiedschrijving wordt problematisch. De kracht van de grote daden van God in de historie moet plaatsmaken voor de narratieve kracht van het verhaal, dat de brug slaat naar de beleving van de hedendaagse mens.
Wie eenmaal de fundamentele afslag neemt dat de Bijbel benaderd moet worden als een boek uit een oude cultuur en niet in de eerste plaats als Gods eigen springlevende Woord, gaat ook de dogma’s en de leer van de kerk benaderen als niet meer dan een interpretatiekader. Dat tast het overtuigd belijdende karakter van de kerk aan.
De communicatietheorie gaat dan heersen over de zondeleer, de gelovige lezer met zijn vooronderstellingen over de overtuigingskracht van de Geest, en de kloof van cultuur en tijd over die van de zonde.
Ten slotte heeft het gevolgen voor de visie op de Drie-enige God zelf. Woorden als liefde en rechtvaardigheid worden begrippen die in staat zijn de kloof naar de postmoderne mens te overbruggen en steeds minder voor eigenschappen van de God Die Zich openbaart. Jezus wordt steeds meer mijn belangrijkste identificatiefiguur en steeds minder mijn Borg en Middelaar door de verzoening door Zijn bloed. En de Geest wordt gekoppeld aan de culturele ontwikkeling in plaats van dat Hij ons leert buigen voor het aan ons geopenbaarde Woord.
We hoeven niet simplistisch te doen alsof de Bijbel een gemakkelijk boek is, maar laten we wel eenvoudig blijven bij wat ons geleerd en toevertrouwd is. Om datgene wat we wilden redden niet juist kwijt te raken.
De auteur is predikant van de gereformeerde kerk Assen-Kornhorn.