Gemeentelijk lijkschouwers „draaien steeds vaker dagdienst na een nachtdienst”
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) sloeg maandag alarm: een toenemend personeelstekort onder gemeentelijke lijkschouwers zet de beroepsgroep onder druk. Wilma Duijst is gemeentelijk lijkschouwer bij de GGD IJsselland en herkent de problemen die de inspectie schetst. „Ik draai steeds vaker een dagdienst gelijk na een nachtdienst.”

Duijst, die tevens hoogleraar forensische geneeskunde en gezondheidsstrafrecht aan de Universiteit Maastricht is, houdt van haar werk. Ze vindt het zelfs leuk, zegt ze. „De ellende uiteraard niet. Maar steeds weer de puzzel, van iemands dood een kloppend verhaal maken. Daar houd ik van.”
De gemeentelijke lijkschouwers werken meestal in dienst van regionale GGD’en. Ze worden door gemeenten aangesteld. Als een huisarts vermoedt dat iemand een niet-natuurlijke dood is gestorven, schakelt hij de gemeentelijk lijkschouwer in. Die doet vervolgens nader onderzoek. Is iemand daadwerkelijk een niet-natuurlijke dood gestorven? En zo ja, hoe is diegene dan om het leven gekomen?
Sinds 2005 is Duijst gemeentelijk lijkschouwer, ook wel forensisch arts genoemd. In de zestien jaar dat ze het werk nu doet, heeft ze het steeds drukker gekregen. De beroepsgroep vergrijst. „Ik draai nu meer diensten dan toen ik begon. Mijn collega’s ook. Forensisch artsen zijn heel loyaal. Als er een gat in het rooster zit, zijn ze gelijk bereid in te vallen.” Het probleem met die diensten is niet alleen de hoeveelheid, maar vooral de tijd die ertussen zit, legt Duijst uit. „Soms draaien we een dagdienst gelijk na een nachtdienst. Elke gemeentelijke lijkschouwer doet dat weleens.” Overdag doet Duijst haar werk als forensisch arts, ‘s nachts kan ze worden opgeroepen.
Zwartepieten
Dat de druk op forensische artsen zou toenemen, was te voorspellen, zegt Duijst. Toch wil ze niemand verwijten dat er te laat is opgetreden. „Zwartepieten is te makkelijk. In de geneeskunde zitten altijd golfbewegingen. Toen ik afstudeerde, zeiden mijn docenten dat ik werkeloos zou worden. En ik heb nooit zonder werk gezeten.”
De vergrijzing van de beroepsgroep wordt aangepakt in de opleiding, zegt Duijst, voorzitter van de opleidingscommissie van het Forensisch Medisch Genootschap. „Toen de opleiding nog twee jaar duurde, trok die vooral zij-instromers die veelal wat ouder waren. Met een betere opleiding, die tegelijk een jaar langer duurt, hopen we vooral twintigers aan te trekken die waarschijnlijk veel langer in dienst blijven dan de wat oudere zij-instromers.” De gemeentelijk lijkschouwer is het niet eens met de aanbeveling van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, die stelde dat een langere opleidingsduur het beroep minder aantrekkelijk maakt. „De opleiding is de oplossing voor het probleem. De studenten doen niet drie jaar lang niets. Net als bij elk vak kunnen ze het werk leren.”
Overigens is alleen aandacht voor de opleiding niet genoeg, vindt Duijst. „Lijkschouwers die net beginnen, moeten goede contracten en arbeidsomstandigheden krijgen. Dan zijn ze ambassadeurs voor het vak. Gemengde teams, met oude en jonge artsen, zijn aantrekkelijk om in te werken. Daar kun je het meest van elkaar leren.”
In haar werk maakt Duijst heel wat mee. Soms wordt het haar te veel. „Eén keer moest ik naar een jongere die was overleden nadat hij van een dak was gevallen. Toen ik dat zag, greep mij dat enorm aan. Ik kreeg het er benauwd van, en dat gebeurt niet snel. Ook overlijdens van kinderen grijpen me aan. Maar doorgaans weet ik de menselijke kant goed te scheiden van de technische.”